8
voor 1910 een schrijven gericht, daarbij de teleurstelling kenbaar
makende van de landmeters over den inhoud van dat ontwerp
en hunne belangen warm aanbevelende.
Dientengevolge werd in het voorloopig verslag van die Commissie
van rapporteurs het volgende opgenomenzie tijdschrift jaargang
1909, blz. 286. Den 3<ien November d. a. v. werd een adres aan
den Minister van Financiën verzonden, luidend:
Aan Zijne Excellentie den Minister van Financiën.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen,
het Bestuur der Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde, ge
vestigd te Amsterdam, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 4den
December 1887 n°. 23,
dat den ien April 1909 aan Uwe Excellentie door genoemd bestuur een
verzoekschrift werd toegezonden, waarin de noodzakelijkheid werd betoogd
van eene betere regeling der traktementen van de landmeters van het kadaster,
alsmede van de verhooging der minima en maxima van die traktementen;
dat op het verzoek, om dit rekest nader te mogen toelichten, Uwe
Excellentie zoo welwillend was daarvoor eene bizondere audiëntie toe te
staan op den ióden April daaropvolgend;
dat, bij verhindering van het derde bestuurslid, den heer J. Zijlstra J.Tzn.
de heeren P. W. H. Paulussen, toen Voorzitter en E. J. A. Weijgers
Secretaris der Vereeniging, de eer hadden de belangen der landmeters
van het kadaster bij uwe Excellentie te bepleiten;
dat toen het bestuur de voldoening had te vernemen, dat uwe Excellentie
was vóór invoering der driejaarlijksche verhooging van de traktementen
der landmeters, maar dat aan eene verbetering der traktementen niet kon
worden gedacht vóór dat door eene, door Uwe Excellentie te benoemen
Commissie van onderzoek was gebleken, dat voor de bij Uwe Excellentie
ingekomen ernstige klachten over de landmeters, geene gegronde redenen
bestondendat de beide bestuursleden de gegrondheid dier klachten ten
sterkste meenden te moeten betwijfelen, daar hun daarvan nooit iets was
gebleken
dat Uwe Excellentie toen zeide van harte te hopen, dat het ernstig
onderzoek die gunstige resultaten zou opleveren, die door genoemde
bestuursleden daarvan werden verwacht en dat Uwe Excellentie dan
bereid zou zijn het bestuur opnieuw te ontvangen, terwijl Uwe Excellentie
tevens Hare tevredenheid te kennen gaf over de correcte wiize, waarop
deze zaak door het bestuur werd bepleit;
dat het verslag der Commissie van onderzoek aan Uwe Excellentie is
overgelegd.