In b
Richting naar centrum i44°37'i7"
a io2°38' o"
verschil 4i°59'i7"
De verschillen zijn de hoeken a en b in den driehoek «-^-centrum,
waarvan ook bekend is de lengte der zijde ab. Door toepassing
van den Sinusregel vinden we hieruit de afstanden «-centrum en
^-centrum. Uit deze afstanden en de daarbij behoorende richtingen
berekenen we vervolgens eerst uitgaande van a en daarna van
b de coördinatenverschillen van deze punten met het centrum en
vinden we ten slotte twee stel waarden voor -de coördinaten van"
laatstgenoemd punt, die aan elkaar gelijk zijn.
De coördinaten van Centrum berekenen we hier op:
X, 0,6344 Yc 4,2740.
Uit deze coördinaten eindelijk in verband met die van Pijler,
welke o zijn, wordt voor de centreeringselementen gevonden:
Richting Pijler-Centrum i88°26'34"
Log afstand Pijler-Centrum 0,63556
waarmede het vraagstuk is opgelost.
Indien de terreinomstandigheden het toelaten, hetgeen bij de
de meeste centreeringen het geval is, dat Vastlegging 1 onder
in den torenmuur, de pijler en het centrum in eene lokale drie
hoeksmeting kunnen worden opgenomen, terwijl de overige vast
leggingen óf daarin ook kunnen worden bepaald, óf door meting
van richting en afstand kunnen worden verbonden, dan zal het
bezigen van de hierboven behandelde centreermethode geen nut
opleveren.
In enkele gevallen zal ze kunnen worden toegepast, indien
Vastlegging i naar boven moet worden geprojecteerd. De bepaling
van de ligging van de projectie van Vastlegging 1 en die der
overige vastleggingen kan dan in sommige gevallen door meting
van richting en afstand plaats hebben, terwijl het centrum op de
hierboven omschreven wijze kan worden bepaald, waardoor eene
meer tijdroovende lokale driehoeksmeting kan worden ontgaan.
De methode zal evenwel met veel vrucht kunnen worden toe
gepast bij het controleeren van torencentra.
Indien men n.l. vele jaren nadat de centreering van een toren
ioó
