Immers de schatting is afhankelijk van allerlei factoren die niet kunnen worden ontleend aan de voorstelling op de kadastrale kaart, als daar zijn: aantal verdiepingen, inwendige inrichting, meer of mindere kostbaarheid der gebruikte materialen, enz. Wij meenen door het bovenstaande te hebben aangetoond: 1. De opmeting en toepassing van geringe bijbouwen en stichting van kleine nevengebouwen is voor 't kadaster niet noodig, zelfs van nadeelige werking. 2. Bijhouding daarvan op de kaart is voor de verkenning niet noodig. 3. De schatting wordt door het achterwege laten van meting, enz. niet belemmerd en de opbrengst der grondbelasting wordt er dus niet door verminderd. 4. Bij niet meting enz. der bedoelde opgaven wordt zeer veel onnoodige arbeid bespaard; de tijd en kosten die daaraan thans worden besteed kunnen anderen arbeid ten goede komen. 5. De vraag welke gebouwde eigendommen op de kadastrale kaarten moeten voorkomen wordt niet beheerscht door de eischen voor een behoorlijke toepassing der wet G. 6. De vraag sub 5 genoemd moet dus beantwoord worden door hen die een overzicht hebben over de velerlei eischen die aan een goed kadaster en de instandhouding daarvan voor de verschillende doeleinden worden gesteld. Het is o. i. niet voor tegenspraak vatbaar dat zij, die dagelijks met al de door overheid en particulieren aan ons kadaster gestelde eischen te doen hebben, aan wie de belangen van het kadaster in de eerste plaats zijn toevertrouwd, dus de ambtenaren van het kadasterde personen zijn die voldoen aan de sub 6 gestelde voorwaarde. Het Bestuur der Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde J. W. den Hartogh, Voorzitter. J. F. A. VAN Riessen, Secretaris. H. H. Kreeftenberg. Amsterdam, Arnhem, 2 December 1912. 's Hertogenbosch, 145

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1913 | | pagina 147