Jaarlijks worden honderdtallen van posten in het reg. 9 geboekt, die betrekking hebben op ontginning. Men onderscheidt in hoofdzaak ontginningen waarvoor aangifte is gedaan tot bekoming van vrijdom volgens de wet G. en de niet aangegeven, de zoogenaamde opgespoorde ontginningen, waarvoor een ambtshalve veel kortere termijn van vrijdom wordt toegestaan. De perceelen, vallende onder de ie rubriek, worden in het 3e, 6e en 9e jaar na de aangifte bezocht, d. w. z. ze worden in het reg- 9 geboekt, zonder voorafgaand onderzoek en de landmeter met zijn arbeiders gaat er heen en treedt dus hier in de plaats van den controleur, daar hij onderzoekt of de ontginning is aan gevangen. Nu heeft opmeting van de ontgonnen gedeelten dier perceelen alleen zin, als er behoorlijke terreinafscheidingen b.v. slooten, wallen, heggen, als anderszins aanwezig zijn; en niet wanneer de grens der ontginning de plaats is waar misschien daags voor de komst van den landmeter de arbeiders met om spitten hebben opgehouden om den volgenden dag daarmede verder te gaan. Is in het ioe jaar na de aangifte nog niet met de ontginning aangevangen, dan vervalt de aanspraak op vrijdom krachtens de aangifte en moet c. q. voor het alsdan nog woeste gedeelte opnieuw aangifte worden gedaan. Alleen in dit geval moet uitmeting plaats hebben, ook al is geen vaste grens aanwezig (Art. 53 I. K. laatste lid). Ook bij de zoogenaamde opgespoorde ontginningen komt het veelvuldig voor dat, als het gedeelten van perceelen betreft, de ontginningsgrens iets dergelijks is als boven omschreven. Het spreekt wel vanzelf, dat het volledig in kaart brengen dier vage zeer veranderlijke terreinlijnen voor de kadastrale kaarten schadelijk is, juist door de groote veranderlijkheid. Zij zouden daarom de ver kenning ook geenszins vergemakkelijken; integendeel bemoeilijken. Nu kan het voorkomen dat de ontginningsgrens eene zoodanige is dat, al zou vernummering onnoödig zijn, een schetsmatige voorstelling op het veldplan zoowel voor den landmeter als den controleur gewenscht is. Welnu, er bestaat o. i. niet het minste bezwaar door een stippellijn op de veldplans dergelijke lijnen approximatief voor te stellen. Van de zoo eenvoudig mogelijk in te richten meting, welke uit den aard der zaak niet aan groote nauwkeurigheidseischen behoeft te voldoen, worden veldaantee- i5i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1913 | | pagina 153