15 April ontvingen wij een circulaire gericht aan het bestuur
met de volgende vragen
I. Is Uw Vereeniging wel eens gekend in de vaststelling van
regelen, betrekking hebbende op de positie der ambtenaren?
(salaris, pensioen, enz. hieronder begrepen.)
II. Zoo ja:
i°. Bij welke gelegenheid is dat geschied? Verzoeke om
schrijving van de gevallen.
20. Op welke wijze is het geschied? Door Uw Vereeniging
te hooren, of wel door mondeling of schriftelijk overleg, of
wellicht op andere, verder gaande wijze, b.v, door aan Uw
Vereeniging bepaaldelijk invloed toe te kennen op de vast
stelling van bepalingen?
3°. Door welke autoriteit is het geschied?
4°. Wat zijn de resultaten geweest?
III. Zoo neen
i°. Is er wel eens door Uw Vereeniging op aangedrongen,
zonder dat aan het verzoek is gevolg gegeven?
IV. Hoe zou naar Uw meening een regeling er moeten uitzien,
waarbij ten aanzien van de vaststelling van regelen betref
fende de ambtenaarspositie verder wordt gegaan dan tot het
in overleg treden, zoodanig, dat met de inrichting en met
de belangen van den dienst wordt rekening gehouden?
V. Verdere opmerkingen die in verband met de kennis van het
onderwerp van belang worden geacht.
Vraag i en 3 werden met neen beantwoord, vraag 2 verviel
hierdoor. Ons antwoord op vraag 4 luidtO. i. moet niet verder
worden gegaan dan het plegen van overleg. Wij hebben er
inderdaad geen voorstelling van hoe men verder zou willen gaan.
Vraag 5 werd niet beantwoord.
Op de op bldz, 259 jaargang 1912 aangekondigde vergadering
van den bond R. werd het bestuursvoorstel aangenomen; in
't vervolg kunnen dus ook niet te Amsterdam wonende leden tot
bestuurslid worden benoemd.
Een verslag der gewone algemeene vergadering in 1912,
samengesteld door onzen redacteur, werd opgenomen in aflevering 1
van den loopenden jaargang van ons Tijdschrift,
i6o