toestand? Zeker, we hebben op de Utrechtsche vergadering in
1907 een Memorie gewijzigd! Bijna zeven jaar teren we nu
al op de heldendaad.
Het zal de lof blijven van die U allen bekende memoriein
zake organisatie en reorganisatie van den kadastralen diensh dat
zij voor het eerst ernstig tornde aan deze dingen en inluidde den
nieuwen tijd met een goedgetroffen klank
Wij hebben een wetenschappelijke vereeniging, ten halve uit
gegroeid tot vakorganisatie van landmeters. Wij hebben ons een
menschenleeftijd blind gestaard op bewijskracht, op ruilverkaveling
tijdschriften lang! Maar als ambtenaren bleven we nauwelijks,
wat we waren voor vijftig jaren. Ik durf beweren, dat in zelfstandig
heid onze positie er op is achteruitgegaan. Om finantiëele on
billijkheid op te heffen, werd aangedrongen op afschaffing van
particulier werk. (Het P. W. voor eigen rekening.) Werd hier
mede niet een stukje zelfstandigheid van onze positie ingeboet?
Voor belangrijke beslissingen omtrent redres moeten we ons
wenden tot den bewaarder. Wie zijn we dan toch, dat we ons
onder curateele doen stellen, zonder één woord van protest!
Want alleen de landmeter is hier de deskundige; de landmeter,
die den aard der scheidingen op het terrein heeft gezien, die de
waarde van het veldwerk kan beoordeelen, waaruit de questieuse
lijn werd gekaarteerd!
„Gij vormt een vereeniging van intellectueelen", zegt de heer
Boer. Wordt intellectueele arbeid bevorderd door het voorschrijven
van kantooruren
Meen echter niet, dat mij die aanschrijving zoozéér heeft ver
wonderd: prikkel tot ijver is ontnomen, de verantwoordelijkheid
voor het gereedkomen van den dienst berust bij den ingenieur. Wat
kan de Minister anders, dan vorderen, dat de landmeter tenminste
die en die uren zóóveel te zamen op zijn bureau aanwezig is
Voelt ge allen niet, dat deze regeling niet deugt? dat ze verslappend
werkt en demoraliseerend? dat ze krenkend is voor deze ambtenaren
en nadeelig voor het Rijk?
De tijden zijn niet meer dezelfde als voor vijftig jaren. Ik
behoef zeker niet te wijzen op de verandering van karakter die
merkbaar is in de verhouding van den loonarbeider tot zijn
werkgever.
2o8