ervaring herinner ik mij dat, toen ik onder voorlichting van een ouderen adspirant, mijn eerste schreden zette, op den weg van den kadastralen veldarbeid, al ons meetgereedschap bestond uit een meetlint van tien meter. In die jaren waren de eischen gesteld aan de metingen die dienen moesten om de mutatiën in den grondeigendom en in de gebouwen in de kadastrale stukken bij te houden, veel minder streng dan heden ten dage en in den regel kon de landmeter volstaan met het meten van enkele afstanden in of langs op de kaart reeds afgebeelde grenzen. Hoekmetingen werden zelden of nimmer uitgevoerdwaar ze noodig of nuttig zouden ge weest zijn werden ze door een meer uitgebreide, vaak kunstig geconstrueerde lineaire meting ontgaan, en moest al eens een loodlijn opgericht worden, dan wist menig landmeter bij intuïtie, of met majestueus armgebaar, de goede richting van die loodlijn te vinden of, als hij wat nauwgezet was aangelegd, dien te be palen door uit zijn meetketting een driehoek te formeeren welks zijden achtereenvolgens 3, 4 en 5 meter lang waren. De veel hoogere eischen van nauwkeurigheid waaraan thans het werk moet voldoen, vragen voor de uitvoering meer zorg en tijd. Meetketting en meetlint hebben plaats gemaakt voor de meetveer, jalons en prisma zijn onafscheidelijke attributen geworden van den te velde gaanden landmeter. Maar wat ook veranderde, de wijze van meten bleef in hoofd zaak als voorheen; lijnenconstructie bleef voor de inmetingen als nagenoeg universeele meetmethode gehandhaafd. Als gevolg van deze gewoonte heerscht zelfs vrij algemeen de meening, dat voor de bijhouding van het plan, hoekmeting niet of althans niet met voordeel zou kunnen toegepast worden, dat bij gebruikmaking van hoekmetingen de verbinding tusschen de nieuw opgemeten terreinen en de bestaande kaart minder gemakkelijk zoude zijn te leggen dan bij uitsluitend lineaire metingen. Die meening is slechts ten deele gegrond. Moeten uitgebreide terreinsveranderingen op het plan worden aangebracht, dan kunnen de opmetingen belangrijk worden ver eenvoudigd door een aantal over het terrein verspreide punten onderling door driehoeksmeting te verbinden en enkele van die punten in het oude plan vast te leggen. De keuze van verbin dingspunten wordt daardoor veeal ruimer en die punten kunnen 246

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1913 | | pagina 250