C. P. v. d. Sluys en A. Beintema. De overige aftredende
bestuursleden hadden zich niet herkiesbaar gesteld. Verder werden
gekozen de heerenJ. Zeldenthuis en A. H. P. van Buuren.
Alle leden namen hunne benoeming aan.
7. Bespreking betooging en eventuëele voorstellen naar aan
leiding daarvan.
De heer A. H. P. van Duuren, die tot zijn leedwezen de
betooging niet heeft kunnen bijwonen geeft als zijn meening te
kennen, dat ter verkrijging van den rechtstoestand der ambtenaren
niet zoozeer een wet noodig is, maar dat men moet aandringen
op het spoedig tot stand komen van een rechterlijk college, waarbij
het leeken-element op den voorgrond staat en dat bij het nemen
van beslissingen niet alleen zal letten op de rechten en verplichtingen,
maar vooral ook op de belangen der ambtenaren.
Spreker is het geheel eens met de conclusie, die Prof. Krabbe
aan het slot zijner op 6 Sept. te 's-Gravenhage gehouden rede
voering getrokken heeft n.l. dat allereerst de rechtspraak door
den werkgever moet worden ter hand genomen, omdat alleen
langs dien weg spoedig in vervulling zal komen het streven van
den Bond, het verkrijgen eener wettelijke regeling van den
rechtstoestand.
Sprekers advies isDe Bond vrage niet een volledige wet
maar wel een volledig toegerust rechterlijk college.
De voorzitter verzoekt over het punt door den heer van Duuren
ter sprake gebracht nu geen discussie te gaan houden daar velen
hierop niet zijn voorbereid. Met die bedoeling stond dit punt
dan ook niet op de agenda. Ook de heer ter Laan spreekt
den wensch uit, dat de vergadering het geval door den heer
van Duuren in debat gebracht niet zal behandelen, maar dat
punt in de volgende jaarvergadering onder de oogen zal zien.
Na de twaalfjarige actie van den Bond kan men niet voetstoots
volgen den weg, die door den heer van Duuren is aangewezen.
Als men 12 jaar heeft opgetrokken voor een wet op de rechts
positie en men gaat dan zeggen, dat men de wet eigenlijk op
dit oogenblik zelfs minder noodig acht, maar dat men eerst wil
hebben de uitspraak van verschillende colleges, dan zou men
zich zelf in het gezicht slaan. Spr. wenscht daarover een uit
voerige gedachten wisseling te houden, voor hij daaraan kan mede
werken. Wat betreft de motie van zijn vereeniging (punt 8 der
280