43
stekend te verdedigen, is op praktische gronden eene noodzake
lijkheid, en wordt, zeer ten gerieve van het publiek, door de
ambtenaren van het kadaster zonder meer toegepast.
Wordt later door den rechter eene eigendomsgrens vastgesteld
die afwijkt van de kadastrale grens, dan voegt het kadaster,
meegaande als het is, zich daar gaarne naar. En hierin steekt
niets vernederends voor deze instelling, want ten slotte is het
kadaster er ten dienste van de gemeenschap. Een instituut om
de menschen te plagen, om het den menschen lastig te maken,
is het kadaster niet, en behoort het ook nimmer te zijn.
Wanneer nu echter de akte, behalve de vlaktemaat, ook lengte
maten geeft, of wanneer de akte uitsluitend lengtematen vermeldt,
waaruit al of niet de vlaktemaat af te leiden is, hoe moet het
dan met de toepassing van art. 97 I. K.?
't Is waar, voor lengtematen stelt art. 97 geen tolerans vast.
Moet daaruit afgeleid worden dat ten aanzien van lengtematen
geen verschil, hoe klein ook, getolereerd wordt?
Deze opvatting moge misschien naar den letter te verdedigen
zijn,, naar den geest van art. 97 is ze zeer zeker niet! Immers
de eenig gebruikelijke, ook welhaast de eenig mogelijke methode
tot bepaling van vlaktematen is: deze af te leiden uit waarge
nomen lengtematen. Stelt men dus een tolerans voor vlaktematen
vast, dan sluit deze ontegenzeggelijk een tolerans voor lengte
maten in zich. Juist de fouten in de lengtewaarnemingen maken
den tolerans voor vlaktematen noodzakelijk.
Mijns inziens handelt men dan ook naar den geest van art. 97
I. K. door als volgt te werk te gaan:
a. Indien de akte lengtematen vermeldt waaruit de grootte
te berekenen is, dan doe men alsof de aldus berekende grootte
in de akte genoemd was, en passe ten aanzien van die berekende
grootte art. 97 I. K. toe.
Om tot het voorbeeld terug te keeren: indien de akte behalve
de woorden «groot 800 c.a.» ook de aanduiding «lang 40 M.
breed 20 M.» bevat, of indien de akte alléén deze lengtematen,
zonder vlaktemaat, noemt, dan redeneere men aldus: «20 X 4°
800; de door mij bepaalde grootte is 840 c.a.; het verschil is
minder dan 6%, ergo stel ik (krachtens art. 97 I. K.) het perceel
geheel ten name van den verkrijger».