het Kadaster en der Domeinen in Nederland, waardoor een zuivere
vakvereeniging zou verkregen worden.
Als men die zuivere vakvereeniging niet wil, en moet er om
formeele reden statuair een verschil gemaakt worden tusschen
gewone en buitengewone leden, dan moet men tevens zorgen,
dat er zooveel mogelijk buitengewone leden komen.
Uw ontwerp art. 3 evenwel, dat met de volgende artikelen de
rechten der buitengewone leden tot een minimum wil beperken,
zal ten gevolge hebben, dat de lust om buitengewoon lid te worden
tot nul zal gereduceerd worden.
Als men eenmaal door toetreding tot de vereeniging te kennen
geeft, dat men wil meewerken tot het doel, in geheel art. 1 om
schreven, dan hoeft men toch niet bepaald landmeter te zijn, om
warm te gevoelen voor de belangen der landmeters. Het is volgens
ons een natuurlijke zaak en tevens een verblijdend verschijnsel,
dat het meerendeel onzer hoofdambtenaren door het lidmaatschap
van onze vereeniging steeds hebben meegewerkt ook aan de
bevordering van de materieële belangen der landmeters. De hoofd
ambtenaren die volgens Uw ontwerp tot buitengewone leden zouden
worden aangenomen en door de beperking van de rechten dei-
buitengewone leden naar onze meening zich waarschijnlijk daartoe
niet zouden aanmelden, zijn toch ook landmeter geweest en hebben
dus voldoende belang bij de verheffing van de positie van den
landmeter, om daaraan ook gaarne mede te werken.
Van de eventueele buitengewone leden in Uw ontwerp mogen
we niet voldoende belangstelling in den bloei der vereeniging
verwachten, het hoofdleven der vereeniging mogen zij niet mee
maken, alleen de liefde voor art. 1 a moet hen ten halve aan de
vereeniging binden. Het is te voorzien, dat het aantal dan ook
zoo gering zal zijn, dat het een monnikenwerk zou zijn om daarvoor
een zoo gecompliceerde vereeniging in het leven te roepen. Dan
zou een landmetersvereeniging verre te verkiezen zijn. Dat evenwel
wenschen wij niet.
Om saam te vatten:
Moet er een splitsing van buitengewone en gewone leden plaats
hebben, om daardoor tot ambtenaarsvereenigingen te kunnen toe
treden, dan late men onzen hoofdambtenaren en adspiranten de
gelegenheid lid te zijn.
Bij voorkeur behielden wij art. 3 der tegenwoordige statuten,
58