59
Thans komen we aan ait. 4 van Uw ontwerp, het middel tegen
het euvel der te geringe samenwerking tusschen bestuur en leden.
Uw artikel 4 schrijft voor, dat de gewone leden afdeelingen
vormen, ingedeeld naar de standplaatsen. Afgezien van het al of
niet wenschelijke van het vormen dezer afdeelingen komt het ons
voor, dat art. 6 der tegenwoordige statuten, 't welk het vormen
van afdeelingen toelaat, deze zaak beter regelt.
Er bestaat thans voldoende gelegenheid voor leden, die daaraan
werkelijk behoefte gevoelen en daarvan het groote nut inzien,
zich tot een afdeeling te vereenigen.
Voor zooverre ons bekend is, is geen dergelijke afdeeling op
gericht (tenminste niet in de laatste 14 jaar) en de behoefte aan
het vormen der afdeelingen is dus voor ons niet afdoende bewezen,
waarom we dit in de statuten niet verplichtend gesteld wenschen
te zien.
Met de artt. 3 en 4 staan of vallen ontwerp-Statuten en Huis
houdelijk Reglement. Wordt b.v. art. 3 niet aangenomen, waar
schijnlijk zou er dan geen statutenwijziging plaats hebben. Vandaar
onthouden we ons van de bespreking der volgende artikelen.
M. A. Hollestelle.
W. Vruggink.
Breda, Maart 1913. H. Hornix.
A. L. M. C. Smeulders.
J. P. M. Staal.
Ondergeteekende heeft de eer hierbij de navolgende amende
menten op het ontwerp-statuten voor te stellen:
Art. 4 te vervangen door:
Een gedeelte der leden kan zich tot eene afdeeling vereenigen.
Aan zoodanige afdeeling kan door de algemeene vergadering eene
toelage worden toegekend.
Art. 5 te lezen als volgt:
Aanmelding als lid geschiedt schriftelijk bij den secretaris.