moeten de leden zelf de macht in handen hebben. Onze ver-
vereeniging mag er niet eene zijn waarin praktisch het bestuur
alles, de rest quantité négligeable is. Onze vereeniging moet er
eene worden, waarin ieder lid naar zijne beste krachten in organisch
verband kan meewerken tot het doel. Dat is onze innige over
tuiging, en wie het daarin met ons eens is, zal, als hij voor de
keuze: «correspondenten of afdeelingen» staat, niet aarzelen zijne
stem tegen de correspondenten en vóór de afdeelingen uit te
brengen.
Amendementen Feenstra c.s.
De ondergeteekenden kunnen zich vereenigen met de voor
gestelde toevoeging aan art. 18 der statuten en art. 35 H.R.
Het verbod van afzonderlijke contributieheffing door de afdee
lingen meenen zij te moeten handhaven omdat de gewone leden
niet vrijwillig lid van een afdeeling worden, maar rechtens bij
eene afdeeling worden ingedeeld. Aan het bezwaar der Heeren
Feenstra c.s. kan worden tegemoet gekomen door aan art. 11
H.R. toe te voegen:
«De algemeene vergadering kan in bijzondere gevallen aan
afdeelingen eene extra bijdrage uit de kas toestaan».
Amendement Roborgh.
Ten aanzien van dit amendement zijn ondergeteekenden het
niet met elkaar eens. De eerste ondergeteekende is van meening
dat voor een landmeter de mogelijkheid moet bestaan om buiten
gewoon lid te zijn. Hij meent deze zeer tegemoetkomende houding
tegenover de collega's, die alléén voor eene «wetenschappelijke»
vereeniging iets gevoelen, te moeten aannemen, om toch vooral
niemand af te stooten. Hij geeft echter gaarne toe, dat te hopen
is, dat niemand van deze bevoegdheid zal gebruik maken.
De tweede ondergeteekende daarentegen vereenigt zich met
het amendement-Roborgh en met de daarvoor aangevoerde
motieven. Hij meent dat de mogelijkheid moet worden uitgesloten,
dat landmeters zich zouden kunnen onttrekken aan het werken
voor het doel in art. 1 b der statuten omschreven of aan het
lidmaatschap van de afdeelingen, die de behartiging van art. 1 a
zoowel als van art. 1 b der statuten tot taak hebben.
Si