(i o 88
0,2 -IX
367 1.1/
(1330 1325) 0,2 X 5 (rekenlin. zelfde stand) idem X 5
1 0,015 1,015 tegen 269,94 268,93 1,01.
Voor D' is x 2900,6 +^^—(1325331,7) 2900,6-f-
1593>°
(7^7747993'3 2900,6 2648,8 7777 993,3
v3 7 1593
251,8 (-^- 41'6 3t9'823) 993'3 251,8 24>8325
M° 1593
I77C
~I593'- 993,3 276,6325 1,115 277,748 en voor B' is
(8 1
I 77C
998,3 998,3 2900,6 2662,1^ 24,9575 rekenlin.
^593
263,4242 1,120 264,544; met proef -—^5
\3 40 1593/
i3,X 0,125 0,006=1 3,202 tegen 277,748 264,544= 13,204.
Abscissenverschil voor A'D' xt 277,748 268,93)
8,82 en idem voor C'B' xr 264,544 269,94)
5,4°-
hyi= 3 a «28^ /io=77778,i32 3,102 >=77775.40=1.898
°,°2 -f" 5,40 14,22 14,22
proef yi -f- yr. Nu splitst Xi zich in yi X 8,19 en
yi X 7.45,1 0,63 proef 8,19 0,63 8,82.
3O7 1,1
c. Voor S is y -f- 1325 -f- 3,102 -f 1328,102
X 277,748 8,19 269,56
y=+ 1330 1,898 4-1328,102
X 268,93 0,63 269,56.
Methode VI.
a. Bepaling van de abscissen der snijpunten Aen D' van
de diagonalen AC en BD met eenc ordinaat in dc nabijheid van
S; logarithmischper vermenigvuldigtafel of per rekenlineaal.
b. Noemt men x het abcissenverschil van A'/)',y het ordinaten-
92
/8 4206,4 4248^ 41,6
3 4°/
Voor zeer kleine afstanden toegepast in Z. f. V.-W, 1876 pag. 474.