POOLSHOOGTE- VERANDERING.
I.
De theorie betreffende de aswenteling der aarde is gegrondvest
op de veronderstelling van de volmaakte «vastheid» van het
lichaam der aard-spheroïde.
Zij veronderstelt daarenboven, dat de aarde ten naaste bij
wentelt om de eene van hare «hoofdassen van traagheid» en
dat de «traagheïdsmomenten» ten opzichte van de assen ge
legen in het vlak van den aequator ongeveer gelijk zijn.
Dit zijn de voorwaarden voor de bestendigheid der beweging,
welke ongetwijfeld langzaam aan zijn tot stand gekomen na
langdurige schommelingen, tengevolge van de omstandigheid,
dat de stabiliteit van het evenwicht of van een staat van beweging
noodzakelijkerwijze moet volgen uit de reacties zelve, welke door
de storende invloeden in het leven worden geroepen.
Zoo zullen ook de slingeringen van de omwentelingsas ver
oorzaakt door een toevallig verschil in grootte van de traagheids
momenten ten opzichte van de beide in het vlak van den aequator
gelegen hoofdassen van traagheid, de inwendige massadeelen der
aarde noodzakelijk dwingen om zich zoodanig te rangschikken,
dat deze ongelijkheid der traagheids-momenten wordt opgeheven,
waarbij dan tevens de «causa movens» voor deze slingeringen
vervalt.
De inwerking der wateren en van de luchtzee op de continenten
leidt tot een dergelijk resultaat.
De vraag rijst nu of deze Staat van evenwicht of bestendigheid
van beweging definitief is ên in welke mate hij kan gestoord
worden door den invloed van geologische- of meteorologische
verschijnselen, welke veranderingen veroorzaken op de opper
vlakte van of tot zekere diepte in de aarde.
Wanneer men van de vaste korst der aarde spreekt, dan bedoelt
men daar in den regel een stijf omhulsel mede, doch dit is vrij
wel eene physische onmogelijkheid. Eene betrekkelijk dunne
schors zou noodzakelijkerwijze buigzaam moeten zijn en ongeveer
evenveel aan de vervormende invloeden van Zon en Maan moeten
toegeven als de vloeibare kern.
Er zouden dan echter geen eb en vloed kunnen zijn, want de
135