van 81 m.m. en een brandpuntsafstand van 104 centimeter; de gebruikte vergrooting was eene 104 voudige. Het dradennet bestond uit een 5-tal verticale en een 4 tal horizontale draden. Voor de meting dient een horizontale draad, die door een micrometerschroef wordt voortbewogen. Als de eerste ster door den meridiaan gaat, is de kijker met behulp van den verticalen rand op haar gericht; de horizontale draad wordt op haar ingesteld en de micrometertrommel afgelegen. Vervolgens wordt de kijker i8b° in azimuth gedraaid, zoodat zijne richting weder in het meridiaanvlak onder gelijke helling doch aan de andere zijde van het zenith komt te liggen. Bij hare culminatie is de tweede ster nu in het veld van den kijker, de micrometerdraad wordt op haar ingesteld en de trommel afgelegen. Het verschil der trommelaflezingen tot boogsecunden herleid zou nu het gezochte verschil in toppuntsafstand aangeven, wanneer door de azimuthale draaiing de vizierlijn van den kijker volstrekt niet van helling was verouderd. In den regel zal zij dat echter wèl zijn en de verandering moet dus in rekening worden gebracht. Om haar te meten is aan de kijkeras een draaibaar raam bevestigd, waaraan in de richting van de vizierlijn twee evenwijdige en zeer gevoelige niveau's boven elkander zijn aangebracht; deze niveau's kunnen door middel van het bewegelijke raam onder eiken wille- keurigen hoek met den kijker worden gesteld en dus bij elke kijkerrichting in horizontalen stand vastgeklemd worden. Nadat de kijker op den gemiddelden zenithsafstand is gesteld, wordt het raam met de niveau's aan de kijkeras geklemd, zoo danig dat de «bel» der niveau's ongeveer in het midden der verdeeling staat. Vóór en na de instelling van de eerste ster worden de beide niveau's nu afgelegen, zoowel ter bevordering der nauwkeurigheid als ter controle. Nadat de draaiing in azimuth heeft plaats gehad, zal de «bel» der niveau's niet meer inspelen, doch de afwijking mag slechts enkele deelen bedragen. De niveau's worden nu vóór en na de instelling van de tweede ster wederom afgelegen. Het verschil der gemiddelde niveaustanden gedurende de in stellingen op beide sterren geeft na herleiding tot secunden de hellingverandering van de vizierlijn aan. Deze waarde en de uitkomst der mikrometrische meting vormen 147

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 153