148
bijeengeteld het verlangde verschil der zenithafstanden tijdens de
culminatie.
De atmospherische straalbreking maakt nog een kleine correctie
noodzakelijk tengevolge van het verschil in toppunts-afstand en
ook al omdat luchtdruk en temperatuur in het tijdsverloop tusschen
de beide sterswaarnemingen ietwat kunnen zijn gewijzigd.
De declinatie der Zuidelijke ster vermeerderd met haar Zeniths-
afstand en die der Noordelijke verminderd met dien afstand geven
beide de verlangde geographische breedte, zoodat de «breedte»
derhalve gelijk is aan de halve som der declinaties en het ge
vonden verschil der zenithsafstanden.
De op deze wijze bepaalde «breedte» is bijna even nauw
keurig als de declinaties der beide sterren, waaruit zij is afgeleid,
terwijl de nauwkeurigheid natuurlijk des te grooter wordt naar
mate meerdere sterrenparen worden gebruikt.
Voor de breedte van Leiden (waarnemingspijler ten Oosten
van de Sterrewacht) vond Stein
den 14 Juni 1899 als minimum 52°9' 19",24
en 11 Dec. maximum 19", 99
dus een verschil van o,"75.
Werden de uitkomsten tot maandelijksche gemiddelden ver-
eenigd, dan volgde daaruit
voor den 27 Juni 1899 als minimum 52°9' 19",378
en 24 Dec. maximum 19",754
dus een verschil van 0/376
terwijl het laatste gemiddelde uit deze reeks voor den 23 Juni 1900
bedroeg 520 9" 19',573-
Bij ieder dezer maandelijksche gemiddelden (12) was een getal
sterrenparen betrokken, dat afwisselde tusschen 109 en 156.
Tijdens de waarnemingen geschiedde de «Veldbelichting»
door middel van gloeilampjes; de aflezing der «Niveau's» en
van den «Mikrometertrommel» had plaats met behulp van
electrische handlampjes.
Ter beoordeeling van het «vermogen» van den kijker kan nog
dienen, dat bij goede luchtverhoudingen de zichtbare «begeleider
van de Poolster (de Poolster heeft behalve dezen, blijkens photo-
graphisch- spectroscopisch onderzoek ook nog een donkeren be
geleider, die in 4 dagen om haar wentelt, terwijl de zichtbare
daarvoor ongeveer 7200 jaar noodig heeft) op 18 afstand van