'59 kern zullen noemen, bevindt zich eene «schors», waarvan het soortelijk gewicht slechts ongeveer de helft bedraagt en die niet alleen uit zeer heterogene bestanddeelen is opgebouwd, doch waarvan ook de dikte zeer ongelijk is, tengevolge van de «de- nudatie» en daaruit volgende «sedimentatie». Deze schors is dus niet overal even zwaar en ook niet overal even sterk. lengevolge van meer of mindere afkoeling en daaruit volgende «contractie» van de kern zal de schors te ruim worden en door de werking der zwaartekracht ontstaat nu in alle deelen dezer schors «potentieele» energie, die zal pogen zich in kine tischeenergie om te zetten. Waren alle omstandigheden me- chanisch-homogeen, dan was er geen enkele reden, waarom het een of andere deel der aardschors eerder aan de zwaartekracht zou gehoorzamen en in beweging komen, dan een ander deel; alle tegelijk gaat ook niet en er zou dus niets gebeuren. Ten gevolge van de mechanisch-he ter ogee ne samenstelling- van de aardschors evenwel, zal de potentieele energie echter eindelijk zoo groot kunnen worden, dat de «cohaesie» tusschen de ver schillende deelen, die de schors samenstellen, wordt overwonnen en eene «centripetale» beweging wordt daarmede ingeleid. Natuurlijkerwijze gaan daarbij de grootste, sterkste en zwaarste brokken of schollen vooraan, terwijl de kleinere, zwakkere en lichtere deelen noodwendig van twee of meer kanten in het ge drang moeten komen, en daar uitwijken naar binnen onmo gelijk is noodzakelijkerwijze in relatieven of absoluten zin «centrifugaal» naar buiten moeten worden geperst. De groote onder de oceanen liggende schollen zijn dus de centripetale voorgangers, terwijl de continenten de centrifu gaal naar buiten uitgeweken deelen zijn; dit verklaart dus meteen, waarom op aarde een grooter oppervlak aan water dan aan land wordt gevonden. Vóór deze hoofdplooiing optrad, had ieder schorsdeel eene welving overeenkomende met die der aardpheroide, na de op- plooiing bevindt zich ter plaatste echter een centrifugaal naar buiten geperst gebied of de «anticlinale», ter weerzsijden in gesloten door centripetaal ingezonken deelen of de «syncli- nalen». Het oppervlak der anticlinalen moet noodwendig E. C. Abendanon, m. i. «Die Grossfalten der Erdrinde», Seite 24.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 169