165
komende aanduiding «aardbevingen» bij de laagste standen,
lijkt oppervlakig beschouwd vrij dwaas, doch thans staat vrijwel
vast, dat bij de aardbevingen eene jaarlij ksche periode niet valt
te miskennen en dat deze het meest voorkomen in tijden van
groote luchtdrukverschillen; op het Noorderhalfrond valt het maxi
mum van bevingen in den winter als gevolg van de heer-
schende lnchtdrukverhoudingen over land en op zee, terwijl het
maximum op het Zuiderhalfrond een half jaar later valt; daar
verder de aardbevingen dikwijls gepaard gaan met hevige storm
en regenvlagen, blijkt aan de aardbevingsrubriek der oude baro
meters een kern van waarheid ten grondslag te liggeu, al brengt
elke lage stand dan ook geen aardbeving mede.
Vooral de bij de aardbevingen optredende massa-verplaatsingen
in verticalen zin zullen voortdurend hun invloed op de beweging
van de pool laten gelden en deze verticale verheffingen of in
zinkingen kunen soms tot belangrijke bedragen klimmen; bij de
groote aardbeving op IJsland in 1875 had eene inzinking plaats
van meer dan 20 M, terwijl bij de hevige aardbeving in Aljaska
van 1899 verticale verschuivingen van meer dan 15 Meter werden
waargenomen. Bij eene aardbeving in het. beneden Mississippi-
dal zonk in 1811 eene strook grond ter lengte van meer dan
37 KM. zoo diep weg, dat een groot meer thans bekend als
«Reelfoot Lake» werd gevormd, zoo diep, dat de visschers-
booten thans varen over de kruinen der toen verzonken boomen,
terwijl op den Oostelijken oever van de Mississippi een meer
werd gevormd van 180 K.M. lengte, 11 K.M. breed en van
317 Meter diep.
Bij de Indische beving von 1819 werd een meer gevormd ter
groote van 520 K.M2. en bij de zware beving, die den 12 Januari
1862 de omgeving van het Baikalmeer teisterde, zonk plotseling
aan den oever van het meer eene landstrook weg ter lengte van
21 K. M. en ter breedte van 9,5 tot 15 K.M. zoodat het Baikal
meer destijds met deze oppervlakte werd vergroot.
Ook verschuivingen in horizontalen zin komen dikwijls voor
en kunnen soms tot meerdere meters bedragen; op Sumatra
werden in 1892 relatieve verschuivingen van triangulatiepunten
geconstateerd ten bedrage van 2 meter en bij de Californische
beving van 1906 bleken sommige driehoekspunten zelfs tot 3 Meter
ten opzichte van ekander verplaatst te zijn, terwijl op eene plaats