ONDERZOEK VAN DE NIEUWE PLANIMETERS.
I.
De schoone vinding van den Beierschen «trigonometer» J. M.
Hermann in 1814 om door het rondvoeren van eene stift langs
den omtrek eener figuur de oppervlakte daarvan te bepalen, kan
worden gerangschikt onder de meest practische uitingen van den
menschelijken geest, daar zij het mogelijk maakte om den lang-
wijligen en dientengevolge ietwat geestdoodenden arbeid der
inhoudsbepalingen door berekening uit meetcijfers of coördinaten
of dikwijls slechts met behulp van passer en schaal te vervangen
door eene grootte-bepaling langs mechanischen weg, waarbij
niet alleen veel tijdsbesparing werd verkregen, doch tevens eene
snelle en gemakkelijke controle op de uitkomsten bij meervoudige
rondgang der figuur, waardoor dus minder van de aandacht
behoefde te worden gevergd, de geest minder werd afgestompt
en de werklust dus grooter bleef.
Wel maakte de Idermann'sche vinding destijds geen opgang,
raakte zelfs in het vergeetboek, doch reeds in 1824 brachten de
Italiaansche professor T. Gonnella te Florence en in 1827 dë
Zwitsersche ingenieur Oppikofer uit Untereppikon, dus bijna
te gelijker tijd en naar het schijnt onafhankelijk van elkander
zijn beginsel weder in toepassing, door de constructie van twee
ongeveer gelijke en slechts weinig van het Hermann'sche instrument
afwijkende lineair-planimeters, wel een bewijs derhalve, dat
niet alleen de behoefte aan hulpmiddelen voor de mechanische
inhoudsbepaling destijds reeds diep werd gevoeld, doch ook dat
de tijd rijp was voor de bevrediging daarvan. De instrumenten
waren echter vrij onbehouwen van vorm en gecompliceerd van
bouw en daarenboven zeer duur, wat noodwendig hunne alge-
meene verbreiding bemoeielijkte, totdat omstreeks 1855 professor
Amsler te Schaffhausen en bergmeester Schmid in Leoben
(later professor te Praag) en dus weder gelijktijdig het beginsel
belichaamden in hunnen Pool-planimeter, een instrumentje sub-