19
't Wilde echter alweder niet vlotten; meer dan 3 maanden waren
verloopen en nog vernam men niets van de nieuwe Constitutie;
men werd ongeduldig; eene Commissie van niet minder dan 12
leden werd benoemd om de mannen, die zich bezig hielden met
het plan der Constitutie op eene plechtige en overtuigende wijze de
volstrekte noodzakelijkheid van spoed onder het oog te brengen; de
Constituanten zelve verschenen ter Nationale Vergadering; men
omhelsde en kuste elkander; zwoer dat men het Vaderland zou
redden of op zijn post sterven en den 22 Januari 1798, het
4e jaar der Bataafsche Vrijheid, kwam de redding, althans vol
gens de overtuiging der Unitarissen.
Gewapenderhand werd de Nationale vergadering van de meer
gematigde elementen gezuiverd en omgezet in eene „Constitu-
eerende Vergadering representeerende het Bataafsche Volk": bij
proclamatie werd den Volke kond gedaan, dat wij „andermaal
door de geduldige goedwilligheid van het Fransche volk" van den
ondergang waren gered en eene Commissie van 7 leden, die
allen tot de vorige Commissie hadden behoord, werd benoemd
om ten spoedigste eene Constitutie te ontwerpen.
't Liep thans naar wensch, den 6 Maart 1798 was de Commissie
met het ontwerp gereed; beknopter beraadslaging dan die van
den 17 Maart 1798 zal wel nimmer ten aanzien van eene grond
wet zijn of worden gehouden; de grondvergaderingen werden
vooraf gezuiverd van alle burgers, waarvan men „wederstreving
van de heilige grondbeginselen der Revolutie" kon verwachten;
de gemeentebesturen kregen in last om binnen 14 dagen, alle
gewestelijke, onwaardige ambtenaren van hunne posten te ont
zetten en op den 23 April 1798 werd met eene verbluffende
meerderheid van stemmen deze onze eerste grondwet goedge
keurd.
't Was een lijvig Staatsstuk deze onze eerste grondwet, om
vattende niet minder dan ,527 artikelen; in niet te miskennen
overmoed en met niet geringe overhaasting was veel wat minder
goed in het kader der veranderde tijdsomstandigheden paste, kort en
bondig op zij gezet, zonder dat men voldoende de factoren be-
heerschte, welke de totstandkoming van één en ander in de naaste
toekomst moesten waarborgen.
En dit zou zich spoedig wreken. Ofschoon art 304 der Staats
regeling uitdrukkelijk bepaalde, „Tot op het einde van het jaar