blijft aan notaris en partijen geen andere weg over, dan een
goede perceelsbeschrijving. Uitgesloten acht ik voor bijna al die
gevallen, èn om de kosten èn om den tijd, die er mede gemoeid
zoude zijn, een voorafgaand onderzoek door meting vanwege het
kadaster.
De wetgever heeft zich de behandeling m.i. ook zoo voorgesteld.
In art. 13 van boven reeds aangehaald K. B. staat ten overvloede:
«De kadastrale aanwijzingen slechts voorgeschreven zijnde als
«hoofdonderscheidingsteeken der onroerende goederen in de re-
«gisters van overdracht van eigendom en onderzetting, blijft het
«aan partijen vrij en onverlet, om bovendien de goederen op
«zoodanige wijze aan te duiden, als zij zullen verkiezen.»
De kadastrale aanduiding werd dus van den beginne af aan
niet voor alle gevallen als afdoende beschouwd.
Het ware te wenschen, dat van die vergunning steeds een
ruimer gebruik was gemaakt. Was toch in voorbeeld n°. 1 van
de scheiding in kwestie vermeld, dat deze werd gevormd door
een sloot, loopende in rechte richting van het Z. naar het N.,
dan kon een geschil als daar ontstond spoedig beslecht worden.
Zoo ook zou twijfel aan de bedoeling van den verkooper on
mogelijk zijn geweest, wanneer in voorbeeld n°. 4 de omschrijving
had geluid: «een boerenbehuizing met de daarbij behoorende
«bouw- en weilanden aaneengesloten in één blok gelegen aan
«den grintweg' te belendende ten N. aan dien grintweg,
«ten O. enz.» en in voorbeeld n°. 5: «ie eene behuizing met
«schuur, erf en tuin, belendende ten N. aan de trekvaart, ten O.
«aan den eigendom vanten Z. en W. aan perceel 3,
«waarvan het is afgescheiden ten Z. door een sloot, waarvan het
«midden de eigendomsgrens zal vormen, loopende in een rechte
«lijn van 't O. naar 'tW. over een lengte van ongeveer 60 M.,
«ten W. door een heg, waarvan almede het midden de eigendoms-
grens zal vormen, en welke heg bij het W. eindpunt van de
«zooeven genoemde sloot in een richting ongeveer loodrecht op
«dezelve loopt in een rechte lijn naar t' N. tot aan de trekvaart.»
Een goede perceelsbeschrijving ten aanzien van de grenzen,
welke door den verkoop overgaan van cultuurgrenzen tot eigen-
domsgrenzen, is ten zeerste in het belang van het publiek. Zij
omschrijft de bedoeling van den verkooper en daarnaar wordt, bij
edingen, door de rechtbank allereerst gevorscht; bij voldoende
220