Van een lichaam A, B, C, D, welks samenstellende deelen zich in rust bevinden, moet iedere doorsnede P Q F voldoenden weerstand opleveren om het bovenliggende gedeelte A, B, P, Q te kunnen dragen. Stelt men den weerstand per eenheid van oppervlakte p, dan is die voor de oppervlakte F: W= F p Stelt men verder het soortelijk gewicht der massa y, O R x, Rr Sx, zijnde de dikte eener oneindig dunne schijf; dan is het gewicht van de schijf PQP Q' Gewicht rFSx, en het gewicht van het op de doorsnede PQ rustende stuk A. B. P. Q. derhalve: Gewicht A. B. P. Q J yFSx(2) Opdat er evenwicht zij, moet de waarde (i) gelijk zijn aan (2). derhalve: Fp J y F§ x Deze vergelijking eerst differentieerende krijgt men: p S F= y FS x, waaruit verder: SF rSx p en na integratie; (p ~~p~' waarin C eene constante; r x of ookF Ce?(3) zijnde e de basis van het rieperiaansche logarithmen stelsel. Deze vergelijking drukt de voorwaarde uit, waaraan de door snede moet voldoen, wil de massa zich in rust bevinden. Voor 0 wordt F= C; C is dus het bovenvlak A B. r_h V oor x O X h wordt F C deze waarde van F" is het grondvlak C. D. Het wordt grooter wanneer C, y en h grooter worden, maar kleiner naarmate de weerstand/aangroeit. Hoe grooter dus het specifiek gewicht der uitgeworpen stoffen, en hoe hooger de vulkaan, hoe grooter ook het grondvlak; hoe meer samenhang de stoffen echter bezitten, hoe kleiner het grondvlak zal uitvallen. t F y x

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 235