258
De eene verandering' is eene voortdurende en draagt dus
een seculairkarakter; zij openbaart zich in dier voege, dat
eene «In var»-staaf, welke bestendig op laboratorium-temperatuur
wordt gehouden, in den loop der jaren steeds langer wordt en
daarbij naar eene «grenswaarde» schijnt te streven. Deze
«grenswaarde» hangt af van de temperatuur en de gang der
verandering verloopt des te sneller, naarmate de temperatuur
hooger is.
De tweede soort der veranderingen draagt een tijdelijk karakter
en openbaart zich, wanneer men eene staaf, welke langen tijd op
eene bepaalde temperatuur heeft vertoeft, plotseling op eene andere
temperatuur brengt. Er treedt dan eene lengteverandering op,
welke in hoofdzaak tegelijk met de temperatuursverandering
plaats heeft, terwijl eene kleine «rest» als eene verandering van
de eerste soort verloopt. Was de tweede temperatuur hooger
dan de eerste, dan bestaat de overblijvende verandering in eene
«inkrimping» van de staaf en omgekeerd waarvan de
snelheid zeer snel met de temperatuur toeneemt.
De amplitudo van deze beide veranderingen is eene functie
van het «Nikkelgehalte» der legeering. Bij 30% nikkel
vrij groot, neemt zij bij toenemende nikkelgehalte af, om bij
43 0/0 nikkel vrij wel te verdwijnen. Bij 36 nikkelgehalte,
dus bij de eigenlijke «Invarlegeering», is de verandering vrij
merkbaar en er moet dus bij aanwending van In varstaven voor
metingen van hooge nauwkeurigheid rekening mede worden
gehouden. Het zijn deze veranderingen, welke voor altijd het
gebruik van «Invar» bij de samenstelling van «Standaard
meters» van den eersten rang in den weg zullen staan. Deze
veranderingen zijn evenwel van zoo weinig beteekenis en thans
zoo goed bekend, dat men de resultaten van alle metingen
voldoende van haren invloed kan zuiveren.
De eerste soort dezer veranderingen laat zich evenals dat bij
het Jenaërglas plaats heeft, door eene kunstmatige «veroude-
ringskuur», bijv. van ioo° C. langzaam aan trapsgewijze af
waarts, belangrijk temperen en alle meetstaven, slinger
stangen en geodetische draden hebben deze «kuur» onder
gaan, de meetdraden minstens 3 maanden lang.
De kromme voorgesteld in fig. I van de hierbij gaande plaat
geeft de lengteverandering aan van eene «Invarstaaf» gedurende