2Ó4 naar volmaaktheid, maar van zoo weinig waarde als uit het vragen- bus-antwoord zou blijken, zijn de kadastrale gegevens ook niet. Formeel mogen de eerste en de laatste zin daarvan waar zijn, in werkelijkheid staat de zaak er heel anders voor. Uit de hierna volgende O. uit het arrest van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 12 Dec. 1905 (Zie W. v. h. R. v. 13 Nov. 1907 - n°. 8600) blijkt, dat de rechter van oordeel was, dat, in bepaald aangewezen gevallen, partijen wèl te maken hebben met den toestand, die door het kadaster wordt aangeduid, dat het kadaster wél beslist over de vraag wie recht heeft en wél bewijs oplevert. «O. wijders dat de kadastrale letters en nommers welke in elke gemeente in verband met de daarmede overeenstemmende kaarten, de ligging der terreinen bepalen, blijkens art. 1219B. W., zooals dit wordt toegelicht bij Voorduin 4, blz, 517 en vlg., blijkens art. 37 - n°. 2 der notariswet en blijkens artikel 13 v. h. K. B. v. 8 Aug. 1838 bestemd zijn, om in het algemeen het hoofdonder- scheidingsteeken aan de hand te doen, waaruit de gedaante en de begrenzing der perceelen zijn te kennen, blijvende het aan partijen vrij, om nadere omschrijving in de akten op te nemen en gevolgelijk in de openbare rigisters te doen overschrijven en aldus door den landmeter daarmede rekening te doen houden.» «dat, indien nu partijen in hare akten over de perceelen be schikken en deze daarin alleen aanduiden met hunne kadastrale letters en nommers, zonder beperking of nadere omschrijving, daaruit valt af te leiden, dat zij daarover beschikken, zooals deze op de kadastrale kaarten zijn afgebeeld, behoudens omdat deze gevolgtrekking een vermoeden oplevert, het recht van tegenbewijs.» Ook de O. en conclusie van het Gerechtshof te s Gravenhage in het volgende geding, voorkomende in het W. v. h. R. v, 3 Maart 1911 n°. 9117, geven een heel anderen kijk op de zaak en bewijzen bovendien nog eens te meer het wenschelijke van een nadere perceelsbeschrijving, zoolang de controle op de kadastrale aan duiding zoo gebrekkig blijft als zij tot heden is geweest. Ter toelichting diene dat in 1885 zijn verkocht n». 112 aan G. Houtekamer geïntimeerde en n°. 105 (na 1907 ge splitst in 507 en 508) aan J, West rate, die het weer verkocht aan J. J. en A. Mol appellanten in 1907. Het Vonnis luidt: O. hetgeen wordt overwogen in het Vonnis

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 282