de banen der hemellichamen en daarmede tevens de geodesische vereffeningen in vaste banen leidend, verklaarde de schoolmees ter van Kootwijk, die tevens koster, voorzanger en doodgraver was, dat hij op zijn school, die alleen in de wintermaanden werd gehouden, hoogstens 20 kinderen had; voor het'onderwijs ontving hij per maand 4 stuivers voor eerstbeginnenden, doch die rekenen en schrijven leerden moesten 8 stuivers betalen, terwijl hij het met minvermogenden maakte, „zooals hij het kon verantwoorden.' Aan vast tractement genoot de brave man 'sjaarijks/25.--; zijn geheele inkomen bedroeg ƒ47.waaronder ƒ8.voor het „dood- graven" en ongeveer 6.voor „duivenmest". Deze laatste post van den weinig eischenden schoolmeester van Kootwijk voert ons weder tot een ander gebruik van den toren, n.l. die van „duiventil." Verschillende variëteiten van de donkerkleurige Zuid-Europee- sche rotsduif, Columba livid), die in rotsachtige streken in holen broedt, bevolkten in groote vluchten de openbare gebouwen on zer vaderen of werden in bijzonder daarvoor ingerichte duiven tillen ter wille van wildbraad en mest gehouden. Daar de duiven als uitsluitend zaadetende vogels aan de land bouwende bevolking groote schade berokkenden, werd dit houden van duiven op de torens in lateren tijd zooveel mogelijk beperkt en de koster voor het daaruit volgende derven van een deel zijner inkomsten schadeloos gesteld, door eene vaste toelage uit de fondsen van het ambt, den dorpspolder of eenig ander open baar lichaam. In 1707 werd door de ambtsjonkers het houden van duiven op den toren te Brummen beperkt en den koster daarvoor f io.- uit de ambtskas toegelegd; in 1752 werd door de ambtsjonkers den kosters in het ambt Voorst het houden van duiven op de torens verboden, terwijl nog in de ige eeuw de kosters-school meesters te Heusden, Meteren en Ophemert belangrijke toe lagen tot zelfs 50.— uit de kassen der dorpspolders ontvingen als vergoeding voor het gemis van de duiven. Een laatst en niet het minst gewichtig gebruik van de torens zal verder den ontwerpers van de Staatsregeling van 1798, al was het dan ook niet in zijn vollen omvang, voor den geest moe ten hebben gestaan, n.l. het gebruik der torens ten behoeve van de werkzaamheden der Rijksdriehoeksmetingen. 28

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 28