ƒ46.200,—, ƒ44.200,—, ƒ42.477,84.
283
(55)- Hieronder is begrepen een bedrag van 1.875,— om met ingang
van 1 April 1915 eenige wijziging te kunnen brengen in de regeling der
traktementen van deze hoofdambtenaren. Het traktement bedraagt thans
voor de oudste zes 3.800,en voor de overigen ƒ3.500,'sjaars.
Het voornemen bestaat het aanvangstraktement te bepalen op 3.600,
en 2 driejaarlijksche verhoogingen van 200,toe te kennen, waardoor
eene betere verhouding zal worden verkregen met de traktementen van
de landmeters, welke verhouding door de verhooging der bezoldiging van
laatstgenoemde ambtenaren gewijzigd is geworden.
q. traktementen van de landmeters van het kadaster (aantal 166)
1.200,— a 3.200,— (56)
404-850,—, 400.200,—, 390.783,336.
(56)- Volgens de bestaande regeling bedraagt het maximum-traktement
van de landmeters 3.000,'sjaars, dat na een diensttijd van 27 jaren
wordt bereikt, en kan aan de oudste 15 in dienst zijnde landmeters na
een diensttijd van 30 jaren boven vermeld bedrag van 3.000,nog
200, 'sjaars worden toegekend. Om tegemoet te komen aan het
bezwaar, dat voor tal van landmeters de kans om eenmaal in het genot
dier 200,— te worden gesteld uiterst gering is, omdat zij zeer weinig
in leeftijd verschillen en er thans reeds 63 landmeters zijn met meer dan
30 jaren dienst, komt het wenschelijk voor genoemd aantal van 15 op
40 te brengen.
Indien deze maatregel met 1 April 1915 wordt ingevoerd, zal hiervoor
noodig zijn 3-75°j~> welk bedrag in de raming is opgenomen.
r. traktementen van de boekhouders van het kadaster (aantal 26)
950— a 2.000,— (53)
(53). De raming is hooger dan het voor 1914 toegestaan bedrag met
het oog op periodieke traktementsverhooging naar de bestaande regeling.
f. traktementen, van de teekenaars van het kadaster (aantal 97) ƒ700,—
a 1.600,— (53). (Noot 53, zie boven.)
ƒ110.200,ƒ98.600,ƒ90.251,94.
r. toelagen aan de ingenieurs-verificateur, landmeters, boekhouders en
teekenaars van het kadaster (57)
ƒ41.900,—, ƒ30.200,—, ƒ30.311,96.
(57). Hieronder is begrepen een bedrag van ƒ9.000,— om met ingang
van 1 April 1915 een einde te kunnen maken aan een misstand, welke
ten aanzien van de regeling der standplaatstoelagen bestaat. Op plaatsen
n.l., waar zoowel de rijksklerken als de teekenaars, boekhouders en land
meters van het kadaster wegens duurdere levenswijze eene toelage ge
nieten, is deze toelage voor die ambtenaren lager dan voor de rijksklerken.
Deze toestand kan niet bestendigd blijven. Ook behoort die toelage voor