3°4
hechtten, toen betoogd werd dat alleen dan afdeelingen zouden
zijn toe te juichen als ze ontstonden, zich ontwikkelden uit den
boezem der vereeniging, niet als ze bij statuair voorschrift zouden
worden in het leven geroepen.
Zorgvuldig werd verleden jaar door mij vermeden gedwongen
correspondentschappen te propageeren. Dit natuurlijk even als
bij de afdeelingen niet omdat ik in sommige gevallen een onder
werpen van een minderheid aan een meerderheid niet zou goed
en noodzakelijk vinden, maar ook alweer omdat mijn opvatting
is dat statuten en H. R. moeten tegemoetkomen aan, een handje
helpen bij het zich ontwikkelen der vereeniging en niet het ver-
eenigingsleven dwingen in een keurslijf van enge bepalingen.
De beslissing der vergadering veroordeelde trouwens gedwongen
tot stand komen van afdeelingen.
Mijn toevoeging aan art. 2c is een poging om tegemoet te komen
aan bezwaren het vorig jaar door de Heeren de Korver en
Krijgsman zelf tegen correspondentschappen aangevoerd. Toen
waren de heeren bang dat een correspondent zijn persoonlijk ge
voelen zou laten predomineeren, (Zie blz. 80 T. v. K. en L. 1913)
het staat er letterlijk! Nu ik een aanvulling voorstel die geheel
strookt met hun meening van toen, is het weer niet goed en nu
«kunnen we gerust (alles) overlaten aan de controle der leden zelf».
(bldz. 6. H. O. n». 4),
Ik heb voorgesteld om den laatsten zin van art. 2 te schrappen
omdat ik het ongewenscht vind «ijveren voor een afdeeling» als
't ware den correspondent bij instructie voor te schrijven.
Nu heb ik er niets op tegen dat een correspondent ijvert voor
een afdeeling maar er zullen ook correspondenten kunnen zijn
die dat niet wenschen te doen en zoo zou het kunnen gebeuren
dat een uitnemend voor correspondent geschikt lid weigerde een
benoeming als zoodanig aan te nemen omdat hij de taak voor
geschreven bij art. 2 laatste alinea van het concept met wenscht
te aanvaarden.
De ontwerpers noemen in hun bespreking mijner amendementen
vele malen mijn naam en steeds plaatsen ze er het woord «col
lega» voor; ik vraag u: is het collegiaal een tirade ten beste te
geven waaruit ieder moet opmaken dat zij vinden dat ik hoe
eer hoe beter uit onze vereeniging moet treden?
Ik wil aannemen dat wat beters is bedoeld dan werd neerge-