33 «Hat ganze Lander auf gefreszen, «Und doch noch nie sich ubergeszen; «Die Kirch' allein, meine Licben Frauen, «Kann ungerechtes Gut verdauen». Langzaam aan had zich tevens het euvel ontwikkeld, dat de kleine vrije geen voldoende bescherming meer vond tegen de geweldenarijen zijner grootere buren, het kleinere bezit werd daardoor opgelost in de grootere goederen en allengs over- heerschten enkele groote heeren eene verarmde breedere schare, wat des te gemakkelijker ging, naarmate de grootere bezitters beter over de krachten konden beschikken, ter «roding» hunner wou den en productiefmaking van den bodem, waaraan door den kleinen man moeilijk kon worden gedacht. Op deze groote goederen verrezen dan weder kerken, die het eigendom bleven van de stichters en geheel door hen werden onderhouden; aanvankelijk geschiedde dit met vrome bedoelingen, doch spoedig Kwamen ook hier weder baatzuchtige oogmerken in 't spel. Alleen de moederkerken toch hadden tot op dikwijls zeer groote afstanden recht op de «tienden» en deze mochten dus niet wor den genoten door de binnen hunnen kring gebouwde latere kerken; doch reeds spoedig kwam hierin verandering en brachten de omwonende lieden liever hunne tienden ten offer aan het kerkje, waar zij den dienst kwamen hooren, dan aan de oude hoofdkerk, zooveel verder van hen verwijderd; allengs werd dit dus regel en op het Concilie van Trier werd nu in 895 verordend, dat de tienden mochten worden genoten door kerken verder dan 4 a 5 mijlen van de hoofdkerk verwijderd. De stichter als eigenaar van de kerk, besliste over de bestem ming der aan haar gebrachte tienden en giften en weldra werden deze veelvuldig niet meer voor het onderhoud der kerk, der geestelijkheid en der armen, doch ten eigen bate, gebruikt. Aldus werden de tienden van de kerken gescheiden en de geestelijke door het «Jus Patronatusvan den stichter afhankelijk, stond weerloos daar tegenover; daar voor hem dikwijls zelfs het noodige ging ontbreken, verordende een Capitulare van 789, dat bij elke nieuw te stichten kerk een behoorlijk erf moest worden gevoegd, ten behoeve van den dienenden priester en het woord «weem» van wedemeneen bruidschat geven afkomstig

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 33