45
gers der openbare wegen, doch de bestemming van de torens
moet noodwendig de vrije toegang in zich sluiten.
Bij de procedure betreffende den toren te Eist in de Betuwe
werd dan ook door het gemeentebestuur behalve den eigendom
van den toren, tevens het vrije gebruik geëischt van den toe
gangsweg naar dien toren, zooals dat van oud steeds gebruike
lijk was geweest.
Volgens het Fransche recht waren zaken, welke bestemd wa
ren voor den openbaren dienst, niet vatbaar om het voorwerp van
bizonderen eigendom te zijn, zij waren buiten den handel en kon
den niet door verjaring in eigendom worden verkregen, zij ston
den als «domaine public» tegenover «domaine privé.»
Ook de «Code Civil» bevatte deze onderscheiding, die echter
niet zoo ondubbelzinnig in ons Burgerlijk Wetboek werd opge
nomen, ofschoon ook nog tot heden deze onderscheiding in, «pu
bliek» en «privaat-domein» veelal wordt aangenomen; ook Thor-
becke verklaarde, «dat ten aanzien van goederen, die de gemeente
i>fure pïiblicoi> bezit, geen <-jus privatumkan te pas komen.»
Daarnaast ontwikkelde zich echter langzaam aan de meening
dat ten openbaren dienste bestemde zaken wel degelijk het voor
werp van bizonderen eigendom uit konden maken en zoo kan
het dus geen verwondering baren, dat bij enkele rechterlijke be
slissingen ten opzichte van den eigendomstoestand van torens
ook de mogelijkheid van verjaring in het geding werd gebracht.
Zoo concludeerde de Officier van Justitie in 1885 bij de boven
bedoelde procedure betreffende den toren te Eist, «dat de kerk en
toren herbouwd waren uit de private kas der kerkelijke gemeente,
dat bovendien de toren door verjaring door die gemeente verkregen
was en dat door art. 13 der Staatsregeling van 1801, de kerk
onherroepelijk in het bezit van den toren was gehandhaafd.»
Op den «Staat der gemeenteeigendommen» opgemaakt inge
volge art. 229 der gemeentewet, komen ook de torens voor,
welke in beheer en onderhoud bij de gemeenten zijn, ook dan
wanneer deze, zooals in den regel het geval is, niet afzonderlijk
zijn gekadastreerd, doch met het kerkgebouw onder een nummer
ten name van de kerkelijke gemeenten zijn geboekt.
De kadastrale bescheiden zijn in dit opzicht dus dikwijls niet
in overeenstemming met den feitelijken eigendoms- en bezitstoe
stand blijkbaar heeft men zich bij het opmaken dier stukken