57 fL N j/ as verbonden zijn. De middelpaal wordt dus tusschen deze vier palen ingeklemd terwijl deze laatste bo- Fig. 2. vendien bij C in den middelsten n balk eenigszins ingelaten zijn. Denkt men zich den theodo lietstand op een horizontaal vlak geprojecteerd, dan zal het geheel een vierkant vormen met E als middelpunt terwijl A en A' de uit einden van een diagonaal vormen. We noemen de uiteinden van de andere diagonaal B en B'. Om den pijler de noodige stevigheid te geven moeten CA, CB, C A' en C B' 1 a 1,5 M. diep in den grond geplaatst worden terwijl de afstand A A' ongeveer gelijk moet zijn aan C E. In minder stevigen bodem is het bovendien wenschelijk dat deze palen onder den grond verankerd worden en de gaten met steenen of puin en aarde onder toevoeging van water gevuld en aangestampt. Om het doorzakken van de balken C A, C A', en het slingeren van den pijler tegen te gaan werden deze balken onderling en met C E verbonden door dwarslatten met een doorsnede van 5X7 c.M. zooals in fig. 2 door HG, G K F is aangegeven. Deze dwarsverbindingen moeten zoodanig worden aangebracht dat zij de balken CA, CA' zooveel mogelijk dragen. Om het draaien van den pijler door invloed van zon en vochtig heid te beletten, werden de balken C A en C B, C B en C A', enz. onder ling verbonden door dwarslatten op de wijze als in fig. 3 aangewezen. Het aantal der dwarsverbindingen en de wijze van bevestiging is moeilijk in het algemeen aan te geven. Alle verbindingen moeten zóó zijn dat zij trekken of steunen; lange dwarslatten moeten in een of meer tusschenpunten aan andere latten bevestigd worden. Bij hoogere signalen wordt veelal nog een A/ Fig 3-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1914 | | pagina 59