104
de uitkomsten noch door Bosscha zelf, noch door anderen bekend ge
maakt, en daar ik ze noodig had om de lengte van de meetstaaf van
den Franschen basistoestel in internationale meters uit te drukken»
wil ik ze hier kort vermelden.
Behalve door middel van den archiefmeter A, waarover later, zijn
de aansluitingen aan den internationalen meter M verkregen door middel
van de beide meters Z, en 20, beide van het 2e alliage van Matthey,
waarvan ook M is vervaardigdverder is gebruik gemaakt van de meters
23 en 27, beide van het eerste alliage metal du Conservatoire).
Voor de herleiding van het lengteverschil van 23 en I„, moet het ver
schil in den uitzettingscoëfficiënt dezer twee meters bekend zijn, ik
zal dan ook trachten de meest waarschijnlijke waarde van die grootheid
uit de door Bosscha meegedeelde uitkomsten af te leiden.
In de eerste plaats kunnen we uit B.'s berekeningen zien, dat de meters
van het 2e alliage alle een gelijken uitzettingscoëfficiënt bezitten
(Deel III pag. 7476). Van de meters 1, 3, 12 en 13 van het eerste alliage
wordt ook (Deel III pag. 77) de gelijkheid der uitzettingscoëffici-
enten aangetoond. Volgens de metingen van Fizeau zouden de uit
zettingscoëfficiënten der meters 19, 27 en 23 van het ie alliage op
zeer weinig na dezelfde uitzetting hebben (Deel II pag. 314), terwijl
volgens de metingen van de Nederlandsche commissie het verschil in
uitzetting van de meters 19 en 23 te gering is om te worden geconsta
teerd (Deel II pag. 314 en 315).
Dit is echter niet geheel in overeenstemming met de resultaten van
Fizeau (Deel II pag. 323), bij 12° 420 en 62° verkregen, die voor 19
en 27 eenigzins verschillende waarden geven.
Indien men echter den kwadratischen term in rekening brengt, zijn bij
de temperatuur van 40° die gemiddeld door Fizeau bij zijne metingen
is gebruikt, volgens zijne formules de uitzettingscoëfficiënten van
19, 8v..74 en van 27, 8,«.75 zoodat, in verband met de geconstateerde
gelijkheid der uitzettingen van de 4 eerstgenoemde meters van het
metal du Conservatoire, en de door de Nederlandsche commissie gevonden
gelijke uitzettingen van 19 en 23, mag worden aangenomen, dat al de
meters van het ie alliage ook gelijke uitzettingscoëfficiënten bezitten.
Welk is nu het verschil tusschen de uitzettingscoëfficiënten van
het ie en 2e alliage?
Volgens metingen van Benoit en Guillaume van meter 6 van het
2e alliage is van o tot 20° de gemiddelde uitzetting per graad en per
meter 8//.617, volgens metingen van Fizeau is diezelfde uitzetting ge
middeld voor de meters 19 en 27 van het ie alliage 8/J.537, dus een
verschil van 0//.08. Hierbij moet opgemerkt worden, dat beide waarden
langs geheel verschillende wegen verkregen zijn; die van Benoit en