iog
is de door hem gebruikte gemiddelde uitzetting per graad van de uit het
2e alliage vervaardigde prototype tusschen o° en 150, 8''-.662, de door
mij gedruikte gemiddelde uitzetting tusschen diezelfde grenzen van den
uit het ie alliage vervaardigden meter 27 is 8".493, hetgeen een verschil
geeft van o".i6q. Door directe vergelijking is echter, zooals boven ver
meld is, voor het gemiddelde verschil in de uitzetting van meters van
het 2e en het ie alliage gevonden cy-.02.
Nemen wij aan, dat werkelijk de uitzettingscoëfficiënten van de meters
van het 2e alliage aan elkander gelijk zijn, en dat dit eveneens het geval
is met de meters van het ie alliage, hetgeen beide volgens de mede-
deelingen van Bosscha zeer waarschijnlijk is, dan zou dus de fout A /3 o"-,i5
bedragen. Daar t ongeveer 150 is, wordt k t A p gelijk 9n, dus bijna
geheel gelijk aan de gevonden waarde van A L, 8(1.7.
Hoewel deze beschouwingen ter verklaring van het verschil der te
Breteuil en te Delft verkregen uitkomsten volstrekt geen aanspraak
maken op absolute zekerheid, geloof ik toch dat de waarschijnlijkheid niet
gering is, dat dit verschil voor een groot deel moet worden toegeschreven
aan eene afwijking tusschen het aangenomen en het werkelijk bestaande
verschil der uitzettingscoëfficiënten van de prototype te Breteuil
en den meter N°. 27. Het blijft voor het oogenblik geheel onbepaald,
welke de ware uitzettingscoëfficiënten dier meters zijn, en of die
van 27, volgens de methode van Frizeau bepaald, grooter of minder
vertrouwen verdient dan die van de prototype, die, zoo ik mij niet
vergis, uit directe metingen bij verschillende temperaturen is afgeleid.
Maar hoe dit zij, het is van groot belang, en dit is geloof ik de hoofd
zaak die uit mijne beschouwingen kan worden afgeleid, dat, indien men
overgaat tot eene directe vergelijking van meter 27 met den inter
nationalen meter, volgens het aan onze regeering toegekende recht,
men zich niet beperkt tot eene vergelijking bij eene gemiddelde temperatuur,
maar ook, zoomogelijk, den absoluten uitzettingscoëfficiënt van onzen
meter, en zeker het verschil in de uitzetting van 27 en de prototype bepaalt.
In aansluiting aan de op pag. 921 van dezen jaargang op
genomen verhandeling van de heeren van de Sande Bak-
huijzen, Wildeboer en Dieperink betreffende de vergelijking
van de bij de «basismeting» bij Stroe gebruikte, «meetstaaf»
van «Invar» met den Nederlandschen Standaardmeter N°. 27
van «platina-iridium», hebben wij met welwillende toestemming
van den schrijver waarvoor wij hier nog gaarne onzen dank
betuigen de bovenstaande zoo interessante verhandeling
onverkort hier weer gegeven.