4. Van een vlakken vierhoek ABCD zijn gegeven:
A B 214,68 M., B C 145,32 M., C D 119,17 M.,
ZB=74°33'2i" ZC== 123° 19'47".
Bereken het oppervlak van dien vierhoek.
Vrijdag 27 November, van 911 uur.
Meetkunde.
I.
De hoogtelijnen in een scherphoekigen driehoek worden verlengd
tot ze den omgeschreven cirkel snijden in de punten P, Q en R.
Men vraagt te bewijzen, dat het middelpunt van den ingeschreven
cirkel in P Q R samenvalt met het hoogtepunt van den oor-
spronkelijken driehoek.
II.
Om een kubus met a tot ribbe wordt een bol beschreveneen
der zijvlakken van de kubus wordt verlengd, waardoor een bol
vormig segment wordt afgesneden.
Men vraagt:
1. den inhoud van het afgesneden segment;
2. de hoogte van den kegel, die met het segment het grond
vlak gemeen heeft en waarvan het oppervlak gelijk is aan dat
van het segment.
III.
Men vraagt een parallelogram te beschrijven als gegeven zijn:
1. de lijn uit een hoekpunt van de basis naar het midden der
overstaande zijde getrokken;
2. de lijn uit het andere hoekpunt van de basis naar het midden
der afliggende opstaande zijde getrokken
3. de hoek, waaronder deze twee lijnen elkander snijden.
Vrijdag 27 November, van 11.30—12.30 uur.
Natuurkunde.
1. Van twee bolle lenzen met dezelfde hoofdas is de afstand
3V3 c.M. Van een voorwerp, dat 4 c.M. voor de voorste lens,
die een brandpuntsafstand van 7 c.M. heeft, geplaatst is, wordt
op 26 c.M. afstand van de achterste lens een virtueel beeld waar-
ii5