er dus geene deeltjes aanwezig zijn, welke tot «buiging» aan
leiding kunnen geven; bij de meeste kristalloïdale oplossingen is
dit het geval en deze schijnen dus «optisch leeg». In de «hy-
drosolen» is echter onder dezelfde omstandigheden de gang
van den lichtbundel zichtbaar, door dat er deeltjes aanwezig
zijn, welke een deel van de stralen doen afbuigen en onder het
microscoop ziet men deze dan ook als «buigingsschijfjes» af
gebeeld, terwijl het licht gepolariseerd blijkt te zijn.
Nader is gebleken, dat de optischeinhomogeniteit, welke
bij eene grootte der deeltjes van IOO /x/x als eene in het oog
loopende troebeling zich openbaart, met het kleiner worden
der deeltjes steeds afneemt, zoodat eene oplossing met gouddeeltjes
van 20 /x/x en daar beneden bij gewoon daglicht helder schijnt,
doch dat de optischeinhomogeniteit bij deeltjes wier grootte
nadert tot die van de kristalloïdmoleculen naar schatting
gemiddeld ongeveer 0,6 /x/x nog aan te toonen is, doch daar
beneden niet meer, zoodat dus de oplossingen van kristalloiden,
voorzooverre zij geene zeer groote moleculen bevatten, optisch
homogeen moeten schijnen.
Valt dus de kleinste afmeting der deeltjes van «metaal-sols»
in de nabijheid der grootte van de kristalloïdmoleculen, voor
de grootste wordt daarvoor door Bredig 140 /x/x aangenomen
en terwijl de colloïdale oplossingen dus aan de eene zijde be
grensd worden door die der kristalloiden, worden zij dat aan
den anderen kant door de grof mechanische mengsels of «sus
pensies», met deeltjes waarvan de kleinste afmeting ongeveer
I [j, bedraagt.
Het gewone microscoop kan ons dus geen inlichtingen ver
strekken omtrent de structuur der deeltjes van eene colloïdale
oplossing, daar het oplossendvermogen ook van het meest
volkomen objectief volgens de theorie van Abbe en Helmholtz
niet veel verder gaat dan tot /x en dat nog alleen onder gunstige
omstandigheden, zoodat het practisch in den regel wel bij I /x
zal blijven; nog kleinere deeltjes worden niet meer in hun juisten
vorm gezien, doch als kleine zoogenaamde «buigingsschijfjes»,
waarvan de diameter des te kleiner wordt, naarmate de <s.nume-
rische apertuurvan het microscoop grooter is.
125
1 n =1 micron 0,001 m.M.
I Vrooo =0,000001