138
RUILVERKAVELING.
Wanneer iemand mocht wiilen beweren, dat het den Neder
lander aan energie hapert, dan zou een storm van verontwaardi
ging door den lande gaan en terecht, daar eene dergelijke bewering
in flagranten tegenspraak zou zijn met de feiten en zoowel het
verleden als het heden kan getuigen van de geestkracht der natie.
Toch hapert er soms iets.
Dat wij Nederlanders niet over «ijs van één nacht» gaan is
eene lofwaardige eigenschap, doch minder prijzenswaardig is het
als onze eveneens spreekwoordelijke «Oud-hollandsche bedacht
zaamheid» ons verhindert om tijdig «de bakens te verzetten als
het getij verloopt».
Gedurende eene lange reeks van jaren werd in woord en ge
schrift ook door de Vereeniging voor Kadaster en Land
meetkunde de noodzakelijkheid bepleit der spoedige totstand
koming eener wettelijke- regeling der ruilverkaveling hier te
lande, van zoo groote beteekenis voor de economische ontwikke
ling van onzen landbouw.
In 1908 werd door de Commissie «Ontginning» ingesteld
door het «Nederlandsch Landbouw-Comité» rapport
uitgebracht aan het Bestuur over de ruilverkaveling; daarbij
was gevoegd een Ontwerp van wet betreffende de regeling dezer
materie, benevens eene uitvoerige Memorie van Toelichting
en thans in 1915 dus 7 jaren later zijn we alleen in zoo.
verre verder gekomen, dat bittere ervaringen, meer dan ooit,
eene spoedige regeling bepleiten en het Bestuur van de «Ko
ninklijke Nederlandsche Landbouwvereeniging» zich ge
drongen voelt den 30 Maart 1915 het verzoek tot den Minister
van Landbouw, Nijverheid en Handel te richten <.<te willen
overwegen of het mogelijk is spoedig de noodige voorbereidende
maatregelen te nemen om te komen tot eene wettelijke regeling
van de ruilverkaveling hier te lande.
Gewezen wordt daarbij op het feit, «dat reeds sedert geruimen
tijd van verschillende zijden wordt aangedrongen op eene wette
lijke regeling van de ruilverkaveling hier te lande. Daarbij heeft
men niet alleen kunnen wijzen op bijzonder gunstige resultaten,
I
Auch den alldeutschen Gemeinwoklssinn heget im Gemüte treu.
A. J. van Schermbeek.