i4 meter, de thermometers E, F, G en H afgelezen. Deze aflezingen dienden alleen om na te gaan of in den comparator temperatuurstoringen waren ingetreden. Bij geen der reeksen, die voor de bepaling van de lengte der meetstaaf gebruikt zijn, was dit het geval; van de aflezingen der thermometers E, j G en II is dus evenmin verder gebruik gemaakt als van de opteekeningen van den registreerthermometer. Daar bij het opmaken der uitkomsten de verschillen der aflezingen van het rechtsche en linksche mikroskoop worden gebruikt, zal als de beide eindstrepen, de mikrometerdraden en de optische beelden in de twee mikroskopen volkomen aan elkaar gelijk zijn, de invloed van een persoon lijke instellingsfout in de uitkomsten verdwijnen. Die volkomen gelijkheid bestaat echter niet. De strepen zijn wel, zoover men zien kan, alle even fijn en zuiver, maar de afstand der mikrometerdraden is in het eene mikroskoop kleiner dan in het andere, zoodat het voorkomen van de deelstreep, als zij tusschen de beide mikrometerdraden is gesteld, in de beide mikroskopen verschillend is. Om den invloed der hierdoor ver oorzaakte persoonlijke instellingsfout te elimineeren, zou men de waar nemingen moeten herhalen na verwisseling van de mikroskopen, of wel nadat, bij onveranderden stand der mikroskopen, de waarnemer zich naar de andere zijde van den comparator had verplaatst, zoodat het mikroskoop dat eerst rechts was nu aan zijn linkerkant komt en omgekeerd. Deze laatste regeling der waarnemingen is eenvoudiger dan de eerste, en heeft nog dit voordeel boven de omwisseling der mikroskopen, 'dat de waarnemer die het dichtst bij de meetstaaf stond, nu het dichtst bij den meter zal staan, en ongelijke invloed van de door den waarnemer uitge straalde warmte dus ook, ten minste gedeeltelijk, zal worden geëlimineerd. Op grond van deze beschouwing hebben de waarnemers, nadat zij, aan de eene zijde van den comparator staande, eik der 4 deelen van de meetstaaf met den meter hadden vergeleken, de waarnemingsreeksen her haald, terwijl zij aan de andere zijde van den comparator stonden. Teneinde de waarnemingsreeksen te kunnen onderscheiden, zullen wij die, waarbij de waarnemers hun aanvankelijken stand ten opzichte van den comparator hadden, A noemen, die waarbij zij aan de andere zijde stonden B, de waarnemingsreeks bij welke het merk op den meter rechts van den waarnemer lag r, die waarbij het aan de linkerkant ligt terwijl wij de eerste van twee identieke reeksen 1, de tweede 2 zullen noemen. Voor elk stuk van de meetstaaf heeft dus elke waarnemer 8 waarnemings- reeksen volbracht Ar„ Ai\, Alv Alit Bi\, BrB/lt Bl%. Men heeft er voor gezorgd, dat zoo bij de reeks I met den meter werd^aangevangen, men bij de reeks 2 met de meetstaaf begon, of omgekeerd. 5. Gangivaarden en foute?i der mikrotneterscliroeven. Teneinde mogelijke veranderingen in de gangwaarden der mikrometer-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1915 | | pagina 14