15
schroeven te bepalen, werden eiken dag vóór het begin en na afloop van de
metingen met elk der mikroskopen de lengten van in ioe deelen verdeelde
millimeters bij de eindstrepen van de meetstaaf uitgemeten. Uit de
uitkomsten bleek dat de waarde van eene schroefwenteling, die op weinig
na 200 mikron bedraagt, niet merkbaar veranderde. Daar men evenwel
niet de zekerheid had, dat de millimeters cp de meetstaaf werkelijk de
juiste lengte hadden, werd later de absolute waarde van een schroefwenteling
bepaald door uitmeting van een in millimeters verdeelden afstand van
i centimeter op een aan de Sterrewacht te Leiden toebehoorende meetstaaf
van nikkeistaai, vervaardigd door de Sociéte génevoise, waarvan de deel-
fouten nauwkeurig te Breteuil waren bepaald.
Voor al de metingen is dezelfde gangwaarde aangenomen, en wel 198,69
mikron voor het met 1 gemerkte mikroskoop en 199,82 mikron voor het
ongemerkte mikroskoop.
Vervolgens werden de periodieke en de voortloopende fouten der
mikrometerschroeven op de Sterrewacht te Leiden bepaald door uitmeting
van afstanden gelijk aan de helft en een derde deel van eene wenteling.
De voortgaande fouten werden bepaald door uitmeting van een grooteren
afstand met deelen van de schroef symmetrisch ten opzichte van het
nulpunt gelegen. Voor mikrometer 1 werd als correctieformule der af
lezingen in kopdeelen gevonden: 0,18 Sin. {u 170); de invloed van
den term met het tweevoud van de aflezing was onmerkbaar.
Van het ongemerkte mikroskoop kon door de waarnemingen geen
periodieke fout worden aangetoond. De voortgaande fouten waren voor
beide schroeven onmerkbaar.
6. Herleiding der waarnemingen en>verkregen uitkomsten. De mikrometer-
aflezingen zijn alle herleid met de bovengenoemde waarden van den
schroefgang in mikrons en met de periodieke fouten van mikrometer I.
Van den thermometer 4570 behoorende bij de Nederlandsche platina-
iridiummeters, en gebruikt voor de temperatuursbepaling van den meter
N°. 27, zijn de fouten bepaald door vergelijking met twee in Breteuil
geijkte thermometers, en door afzonderlijke bepalingen van het vriespunt.
Het bleek dat tusschen o° en 300 de thermometer vrij is van fouten behalve
de fout van het nulpunt die o°48 bedroeg. x) Deze bepalingen zijn
verricht door den Heer H. C. Volkers, lector aan de technische hoogeschool.
Van de thermometers 15355 en 15356 behoorende bij de invarstaaf
zijn zoowel de deelfouten als de correctie voor het nulpunt gelijk o
te stellen.
Zie over de thermische nawerking van glas de desbetreffende mededeelingen
in het artikel «Kwarts in mededinging met Invar etc.» op pag. 251 etc. van
Jaargang XXX (1914) van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde.
T. Polêe.