Dikwijls komt het ook voor dat 2 of meer der kavels in één
hand komen, bij opmeting vóór den verkoop is veel van het
daaraan bestede werk onnoodig verricht en dat moest met de
grootste zorg geschieden omdat de kans bestond dat die kavel-
grenzen eigendomsgrenzen werden. Hoe dikwijls komen niet
alle kavels weer in één hand?
Wanneer ik tegenwoordig er nood gedrongen toe overga om
te lande een palengrens op te nemen en toe te passen, dan licht
ik partijen in over de gevolgen als ze zich bij het plaatsen der
natuurlijke grens later niet aan de geplaatste palen houden. Ze
beloven gul genoeg zich aan de palengrens te zullen houden,
maar ik verlaat het perceel altijd met grooten twijfel of ze zich
die belofte nog zullen herinneren wanneer een veranderde richting
hun later beter lijkt.
5e (laatste). Het plan van den heer J. G. A. Boon zooals dat
is omschreven op blz. 67 a 72 van K. en L. 1898.
Daarbij zouden de tegenwoordige kadastrale legger en de
perceelnommers blijven bestaan en den naam verkrijgen van
belastinglegger en belastingnommers. Verder zou een nieuwe
kadastrale legger worden opgemaakt voor het eigendomskadaster,
daarin zouden onder dezelfde hoofden als in den belastinglegger
worden geboekt de eigendomsperceelen (unités foncières), waarvan
de nommering niet op afzonderlijke kaarten zou geschieden maar
op de bestaande plans in rooden inkt; de grenzen dier perceelen
zouden daarop mede in rood door stippellijnen worden aangegeven.
In de akten zouden moeten genoemd worden de eigendoms-
nommers, terwijl de belastingnommers wel bovendien mochten
worden gebruikt.
Werd dan een gedeelte van een eigendomsnommer verkocht,
dan kon men dat gedeelte nader omschrijven door het noemen
ió3
Op deze zaak wees ook de heer C. J. Colpa (K. en L. 1905230) met de
woorden: «dat men rekening moet houden met het feit dat de omtrek van bij eerste
«meting meestal door paaltjes of op andere minder vaste wijze afgescheiden perceels-
gedeelten na de definitieve bebouwing en omheining in vele gevallen wijziging heeft
«ondergaan»; en de heer H. D. Arentsen op blz. 2 ten 8e van zijn beschouwingen
naar aanleiding van de Memorie Org. en Reorg. v. Sept. 1906, aldus: «Het opmeten
«van bouwterreinen, aankoopen of onteigeningen heeft dikwijls tengevolge, dat de
«later gemaakte zichtbare grenzen niet overeenstemmen met de palen vóór de uitvoering
«van het werk geplaatst».