172
een „Kadasterwet", die ons zal brengen wettelijke regeling van- en ver
plichting tot delimitatie, die o.a. de mogelijkheid zal scheppen tot het
plaatsen van vaste verkenmerken op den eigendom van particulieren, en
die daardoor den weg zal banen totvernieuwing van het kadaster op
deugdelijken grondslag.
Tegen de eenige wijze van vernieuwing die door ons als deugdelijk
beschouwd wordt zijn weliswaar bezwaren ingebracht, maar deze bezwaren
zijn herhaaldelijk afdoende weerlegd.
Zoo werd soms betwijfeld of delimitatie wel noodzakelijk is. Het ant
woord daarop luidt: om te kunnen meten dient eerst goed vastgesteld te
worden ivat men meten zal, en het is eenvoudig onmogelijk om in den
chaos van soms zeer breede en onregelmatige terrein afscheidingen de
grenslijn te vinden zonder voorlichting van de betrokken eigenaren.
Men heeft gevraagd„past uw toekomstig kadaster wel in ons stelsel
van hypothecaire boekhouding, doet het ons burgerlijk recht geen geweld
aan", en men heeft donkere tafereelen opgehangen van de noodlottige
werking van een „kadaster met bewijskracht". Daartegen kan worden
aangevoerd, dat elk willekeurig hypothecair stelsel te bouwen is op een
goed kadaster, dat elk stelsel evenwel de bezwaren zal ondervinden van
een slecht kadaster, en dat zoowel delimitatie door de eigenaren, als op
meting van de aangewezen grens door den ambtenaar handelingen zijn
waarvan de rechtsgevolgen zeer goed te regelen zijn zonder ons burgerlijk
recht te verkrachten.
Maar vooral heeft men ons voor de voeten geworpenuw plannen zijn
duur, en men heeft schattingen van de kosten gemaakt die varieeren van
12 tot 42 millioen gulden. Men heeft evenwel verzuimd ooit aan te
toonen dat de door ons gevraagde deugdelijke vernieuwing duurder is dan
de toch noodzakelijke ondeugdelijke waarmede men reeds begonnen was.
En men vergete toch niet dat de jaarlijksche kosten uitsluitend afhangen
van het tempo waarin de vernieuwing zal plaats hebben. Dat tempo zal
waarschijnlijk in de toekomst geregeld worden door de meerdere of
mindere aandrang van de zijde van het publiek, door den toestand van
's Rijks financien, door het aantal beschikbare ambtenaren, maar het
systeem dat men voor de vernieuwing kiest zal op dat tempo en dus op
de jaarlijksche kosten al zeer geringen invloed uitoefenen.
Het zou trouwens zeer goed mogelijk zijn, een gedeelte van het thans
in dienst zijnde personeel te onttrekken aan den bijhoudingsdienst en
werkzaam te stellen bij den vernieuwingsdienst, aldus op bescheiden schaal
vernieuwende zonder uitbreiding van personeel en dus zonder noemens
waardige kosten, indien een einde werd gemaakt aan het verrichten van
veel monnikemverk door de Landmeters.
In onze requesten van 2 December 1912 en 6 Maart 1913, vergezeld