!9
Wij mogen uit de overeenstemming der beide gemiddelden afleiden, dat
er geen systematisch verschil bestaat in de reeksen met 3 of met 4
instellingen op meter of meetstaaf.
Vervolgens is onderzocht, of er ook een systematisch verschil bestaat
in de uitkomsten van reeksen, bij welke de meter ten opzichte van den
waarnemer een verschillenden stand had, m a.w. in de uitkomsten der
reeksen l en r.
Op tweeëlei wijze is dit geschied.
i°. Men vormde de verschillen van de overeenkomstige reeksen, bij
welke de waarnemer en de meter denzelfden stand hadden, in welke
verschillen de genoemde systematische fout geen rol speelt.
De hieruit afgeleide middelbare fout van een reeks m is
Wildeboer. Dieperink. Bakhuyzen. Gemiddeld.
0.450 0.346 0.492 0434 (III)
Daarna vormde men de gemiddelden van al de overeenkomstige waarden
in denzelfden stand van den waarnemer zoowel in den stand l als in stand
r van den meter verkregen.
De afwijkingen van al die waarden van hun gemiddelde, waarin zich
de invloed van de systematische fout doet gelden, levert voor de middelbare
fout van eene reeks de volgende waarden op
Wildeboer. Dieperink. Bakhuyzen. Gemiddeld.
0.454 0.594 0.636 0.564 (IV)
2°. De gemiddelden werden gevormd van eene waarnemingsreeks in
stand A en eene overeenkomstige reeks in stand B, in welke beide reeksen
de meter met betrekking tot den waarnemer tegengestelde standen hadden,
dus r en In die gemiddelde is dus de systematische fout opgeheven.
Men vond hieruit voor de middelbare fout van eene reeks:
Wildeboer. Dieperink. Bakhuyzen. Gemiddeld.
0.370 0.296 0.507 0.401 (V)
Voegde men daarentegen een reeks in stand A bij eene reeks in stand
B bij welke de meter ten opzichte van den waarnemer denzelfden stand
had, zoodat in het gemiddelde de systematische fout niet wordt opgeheven,
zoo vindt men voor de middelbare fout:
Wildeboer. Dieperink. Bakhuyzen. Gemiddeld.
0.424 0.755 0.768 0.666 (VI)
Uit de beide dubbelstellen der middelbare fouten (III) en (IV) en (V)
en (VI) blijkt ten duidelijkste, dat er een systematisch verschil bestaat in
de uitkomsten der reeksen renof bij verschillende standen van den meter
ten opzichte van den waarnemer. Teneinde die fout op te heffen, moeten
dus altijd de gemiddelden van twee overeenkomstige waarnemingsreeksen