moeielijk om met beslistheid uittemaken waaraan die teruggang
te wijten is. De meeste leden geven van hun uittreden niet de
reden op. Hem is bekend dat één lid bedankte om de reorga
nisatie, één lid om de tijdsomstandigheden, eenige leden zijn
overleden. In het algemeen treden jaarlijks een zeker aantal,
meest oudere leden uit, terwijl nieuwe, meest jongere leden daar
voor in de plaats komen. De tijdsomstandigheden nu belemmeren
niet, maar bevorderen eer de uittreding van oudere leden, terwijl
aan den anderen kant de langdurige mobilisatie eene zeer ernstige
belemmering is voor de toetreding van vele jongeren. Dit H
naar zijne meening de meest voor de hand liggende verklaring.
Wat de afdeeling Zutphen betreft, slechts één lid heeft tot nu
toe voor het lidmaatschap bedankt. Hoe men overigens eene
aanleiding tot bedanken kan vinden in het feit dat in zijne divisie
eene afdeeling is opgericht, het is spreker een raadsel.
Komende tot den invloed die door de afdeelingen wordt uit
geoefend op den inhoud van schrifturen als de memorie van
9 Juli, merkt spreker allereerst op dat het bestuur van de door
de afdeelingen voorgestelde wijzigingen zooveel mogelijk heeft
overgenomen. Maar het is onmogelijk om aan alle wenschen
te voldoen. Men begrijpe toch goed dat eene werkelijk ingrijpende
wijziging door het bestuur niet kan worden overgenomen zonder
de leden opnieuw te raadplegen. Maar met den meesten nadruk
komt spreker op tegen de door den Heer Zijlstra verkondigde
meening dat de tegenwoordige werkwijze van het bestuur praktisch
weinig zou verschillen van de vroeger gevolgde, waarbij eerst
later aan de leden werd medegedeeld wat door het bestuur was
gedaan. Terwijl het toen mogelijk was dat door het bestuur
adressen en memories verzonden werden waarvan later bleek dat
ze geenszins de instemming van het meerendeel der leden hadden,
moet deze mogelijkhefd thans als volkomen uitgesloten beschouwd
worden. De invloed van afdeelingen en leden op de algemeene
strekking van de stukken die van de vereeniging uitgaan is door
de thans gevolgde werkwijze zeer aanzienlijk vergroot.
Het komt spreker weinig aanbevelenswaardig voor om thans
te gaan debatteeren over de vraag of het bestuur terecht of ten
onrechte eene voorgestelde wijziging al of niet heeft overgenomen.
Hij wil alleen uiteenzetten waarom de uitdrukking universitaire
opleiding» niet werd vervangen door »opleiding aan eene inrichting
2 I 8