hoek, dien dit vlak met den geographischen meridiaan maakt, is de «declinatie» «D», oostelijke of westelijke, naar mate de projectie van de magnetische pool zich ten Oosten of ten Westen van den geographischen meridiaan bevindt. ue «inclinatie» is de hoek, dien de richting van het magnetische veld maakt met den horizon eener plaats; zij is positief of negatief naarmate de noordpool eener magneet naald zich plaatst onder of boven het horizontale vlak, dat door haar midden gaat. Wanneer wij «7» de «intensiteit» noemen van het mag netische veld, dan is de «horizontale composante» H T cos en hare «verticale composante» Z—T sin I, waaruit dus volgt: Z, tang 1 -jq, en cot -^(4) In een verticaal vlak dat een hoek x met den magnetischen meridiaan maakt, heeft het schijnbare magnetische veld dezelfde verticale Composante Z, doch de horizontale Composante wordt dan H cos x. De schijnbare «inclinatie» I<K is dus gegeven door 77 cos cc T cot Ia 2COt Icos (5) In een verticaal vlak dat loodrecht op het eerste is geplaatst en waarvan het magnetisch azimuth dus (3 go°x is, zal voor de «inclinatie» lp derhalve worden gevonden cot I^s tl sin cQ^ j Waaruit dus weder volgt: cot2 Ia -f- cot21(3 cot21(7) Zonder dus nauwkeurig de richting van den magnetischen meridiaan te kennen, kan men derhalve de grootte van de «inclinatie» bepalen, door haar schijnbaar bedrag te meten in twee willekeurige doch ter wederzijde van den meridiaan loodrecht op elkander staande verticale vlakken. Uit form. (5) volgt verder nog dat voor een hoek x 90° en dus in een vlak loodrecht op den magnetischen meridiaan 5i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1915 | | pagina 53