6g
«Noorden ten Oosten», dus op 50 37',5 ten Oosten van den
magnetischen meridiaan van 1723.
De richting dezer grenslijn werd land-waarts door palen en
zeervaarts ten deele door «duc d'alven» aangeduid, toch bleef
zij de bron van voortdurend gekibbel tusschen de Oost-Friezen
en Groningers.
Het slot was, dat bij het «tractaat» van Meppen van 2 Juli 1824
betreffende de nieuwe grensregeling tusschen Hannover en
Nederland werd overeengekomen, dat de grenslijn zou liggen
zooals zij in 1723 naar het kompas was bepaald en dat de
westelijke afwijking van het ware Noorden voor dat jaar zou
worden aangenomen op 130 47', zoodat de grenslijn dus zou
loopen door den Dollard tot aan de Eems onder een hoek van
8° 9',5 ten Westen van het ware Noorden. Uit de terug
gevonden overblijfselen der oude palen- en «duc d'alven»lijn
bleek echter, dat deze met de aldus vastgestelde grenslijn een
hoek maakte van 2° 14',5, tengevolge van de onzekerheid van
het in 1824 voor het jaar 1723 aangenomen bedrag der declinatie.
Reeds ten tijde van Columbus werd, tengevolge van de
groote behoefte aan betere methoden om de «lengte» op zee
te bepalen, beproefd om dit te doen met behulp van de ver
anderingen in de declinatie, doch de onregelmatige vervorming
der «isogonen» leerde reeds spoedig de geringe waarde dezer
methode kennen.
Columbus zelf probeerde tijdens zijne tweede reis in April
1496 toen zijn «bestek» minder betrouwbaar bleek te zijn, zich
op deze wijze te oriënteeren, terwijl de groote zeevaarder
Sebastiaan Cabot zich op zijn sterfbed er nog op beroemde:
«dat hem door Goddelijke openbaring eene onbedriegelijke
methode was medegedeeld, om de geographische lengte te
vinden»ook hierbij werd gedoeld op de veranderlijkheid der
declinatie, in de meening dat deze snel en regelmatig met de
«meridianen» zou toe- of afnemen.
De «inclinatie» der magneetnaald werd ontdekt in 1576 door
den Engelschen mechanicus Robert Norman; meerdere in
horizontalen stand juist in evenwicht zijnde naalden, welke hij
«Duc d'Alven», aldus genoemd naar den Hertog van Alva, zijnde geschoor
de palen in onze havens, etc., waaraan de schepen worden «gemeerd».