niet grootendeels overlaten aan het toeval, dal een landmeter om
andere redenen een perceel bezoekt. Het doel, dat de Commissie
met de invoering der nadere omschrijving beoogt, kan slechts
ten volle worden bereikt door opzettelijke terreincontröle, telkens
wanneer een cultuurgrens eigendomsgrens wordt. Het laatste lid
van het voorgestelde art. 1265a luidende: «Indien den hypotheek-
bewaarder blijkt, of indien hij vermoedt, dat in de ingeleverde
«stukken een onjuistheid voorkomt in de vermelding der kadastrale
«aanduiding van eene onroerende zaak, is hij verplicht daarvan
«kennis te geven aan hen, die blijkens die stukken bij die ver-
melding belang hebben, en hen uit te noodigen eene akte van
«verbetering in te leveren lokt als het ware tot de invoering
van die controle uit; de Commissie verwacht blijkbaar, dat het
kadaster van nu af aan op zijn qui vive zal zijn en ook op het
terrein opzettelijk een waakzaam oog op de k. a. zal houden.
Ter bespreking blijft nu nog over «het zwarte schaap», de
vervreemding van een gedeelte van een kadastraal perceel.
Op die zaak is in vele toonaarden afgegeven, ik zal die ver
oordeelingen niet alle aanhalen, ze komen op hetzelfde neer n.l.
dat zoodanige vervreemding een kwaad is: «dat volgens het
«eenparig oordeel van deskundigen elke geregelde boekhouding
in den weg staat». (Zie Verslag Staatscommissie van 1867 blz. 26).
Toch is naar mijne meening de kwestie zeer wel voor oplossing
vatbaar en is het alleen aan bijkomstige factoren te wijten, dat
zij zoo ingewikkeld lijkt.
Die factoren zijn drie in getal, het vuur van de eerste twee
was reeds bijna uitgedoofd, het smeulde nog maar wat na, toen
de Commissie van 1906 haar arbeid aanving en voor de uit
schakeling van den derden factor heeft deze Commissie zelf den
goeden weg aangewezen.
Het zijn:
i°. de besmettingen met hypotheek tengevolge van vernom-
meringen ten dienste van de grondbelasting,
2°. idem door de inconsortstellingen,
30. de stelling van de hypotheekbewaarders, opgeworpen ter
gereedere dekking hunner verantwoordelijkheid, dat zij bij op
making van staten van inschrijving of getuigschriften van onbe-