'39
dan nog meer de vertrouwde persoon bij het publiek, wat vooral
bij grensregelingen onontbeerlijk zal wezen.
Afdeeling Breda.
A. Wet op de grensregeling.
i°. Eenige leden konden zich niet vereenigen met het verschil
in beginsel van de artt. i en 14.
Wordt toch volgens art. 14 bij de algemeene grensregeling ook
toegelaten de eigenaar enz., niet bij het kadaster bekend staande,
art. 1 sluit deze beslist uit om tot eene grensregeling mee tè
werken. Daar de grensregeling niet als een overdracht, maar
slechts als een daad van beheer beschouwd wordt, is het aan die
leden niet duidelijk, waarom wel alle andere mogelijke daden
van beheer door den niet kadastraal bekenden eigenaar mogen
verricht worden en juist deze'daad van beheer niet. Van andere
zijde werd hiertegen ingebracht, dat het beginsel zeer juist is.
Wil men tot de afzonderlijke grensregeling toegelaten worden,
dan moet men eerst maar de moeite doen om het perceel wer
kelijk kadastraal op naam te krijgen.
Met art. 2 konden allen zich vereenigen, hoewel eerst na ge-
dachtenwisseling. Enkelen wenschten redactiewijziging, maar over
het algemeen werd het toegejuicht, dat aan de ambtenaren met
de grensregeling belast, zal worden overgelaten, hoe het proces
verbaal zal opgemaakt worden en dat het al of niet opmaken
van een schets eveneens ter beoordeeling van den landmeter
komt. Toch verdient het volgens enkele leden de voorkeur, in
de artt. 2 en 3 te spreken van eene schetsteekening en niet van
eene kaart. Aan de laatste wordt in den regel nauwkeurigheid
toegekend.
Bijzondere waardeering vindt art. 5, waardoor het werk van
den landmeter wettelijk wordt hoog gesteld. Dit kan niet anders
dan goeden invloed hebben en 't zal een prikkel meer zijn voor
den landmeter om zijn werk zoo goed mogelijk te verrichten.
Bij art. 10 werd de ook in Amsterdam reeds besproken wen-
schelijkheid geuit, de grens van V100 der grootte voor kleine per-
ceelen te vergrooten. Door de waarde van f 100.te houden is
het fiscaal bezwaar daartegen vervallen.