2 bronrivieren; de oostelijke van beiden noemde hij de Emma-,
de westelijke de Wilhelm ina-ri vier.
In iqoi maakte Loth nog deel uit van de Coppename-expeditie
onder leiding van den Oud-majoor L. A. Bakhuis, voormalig
officier van den topographischen dienst in Ned. Indië; van de
moeielijkheden op dezen tocht ondervonden getuigt nog de
«Hebiwerie»
De voortdurende verzuchting der 's avonds in het bivak terug-
keerende arbeiders «hebi wèrie» (zwaar vermoeid) werd zoo
vaak gehoord, dat de berg als van zelf dien naam ontving en
tot nog toe heeft behouden.1) Deze Hebiwerie vormt met den
ruim 50 K.M. verder Noordoostwaarts gelegen Voltzberg de
basis, ten opzichte waarvan de ligging van talrijke toppen van
de omringende gebergten werd bepaald.
Ietwat eigenaardig doet het aan, dat Loth, de stoere woud-
looper, die dikwijls maandenlang in het oerwoud vertoefde, in zijn
nachtrust wellicht soms gestoord door het gebrul van den rond-
zwervenden jaguar en de rauwe geluiden van het opgeschrikte
woudgedierte, een naarstig volgeling der Muzen was; zoowel
I halia als Melpomene diende hij met ijver. In zijne jonge
jaren was hij werkend lid van het tooneelgezelschap «Thaiia»
te Paramaribo en eveneens van het muziekgezelschap «Sempre
Cresendo», waar zijn vioolspel zeer op prijs werd gesteld.
Zijne vaderlandsliefde uitte zich in zijne genegenheid voor de
Paramaribosche schutterij, waarvan hij jaren lang commandant
was, terwijl hij verder in tal van Commissiën de belangen van
land en volk heeft behartigd. In zijne laatste levensjaren vond
hij nog kracht en lust om mede te werken aan de «Encyclopaedic
van Nederlandsch West-Indië, waarvan hij de voltooiing niet
heeft mogen beleven.
De landsregeering erkende zijne verdiensten door zijne benoeming
tot Officier in de Oranje-Nassau Orde en tot Ridder van
den Nederlandschen Leeuw.
Loth was regeerend Meester Voorzitter van de Loge Concordia»
werkende onder het «Groot-Oosten» der Nederlanden.
Diep in het binnenland, bijna zoover mogelijk van de «Bloemen
stad» (Indiaansch-Paramaribo) verwijderd, aan den voet schier
17
Verslag der Coppename-expeditie, b\z. 84.