49
1807/8 is tot stand gekomen. In afwachting van de nieuwe
gegevens werd de bestaande heffing behouden. In theorie werden
de oude aanslagen dus op zijde gezet, er wordt dus ge
broken met het grondrente principe maar in werkelijkheid
hebben de oude registers nog lang niet afgedaan, en het is zeker
wel mede hieraan toe te schrijven, dat zelfs in veel latere tijd
herziening der grondbelasting ernstige bestrijding heeft gevonden.
Met de inlijving bij het Fransche keizerrijk blijven de oude ver-
pondingsregisters wat het ongebouwd betreft hun volle kracht
behouden voor l'impot foncier, en niet anders is het in de eerste
jaren van het hersteld koninkrijk der Nederlanden, toen krach
tens besluit van den Souvereinen Vorst van 23 December 1813
grondbelasting werd geheven. Eerst met de voltooiing van het
kadaster in 1832 staan betere gegevens ten dienste om de be
lasting gelijkmatig over het land te verdeelen. Toch is daarvan
geen volledig gebruik gemaakt door het verzet der grondbezitters.
De ongelijkheden in de heffing konden natuurlijk alleen worden
opgeheven door verhooging van de belasting voor degenen, die
vroeger te weinig betaalden en verlaging van de anderen. De
ongelijkheid betrof in hoofdzaak de verschillende provinciën.
Daarom werd besloten tot geleidelijke invoering der nieuwe schat
tingen. Voor iedere provincie zou het totaal bedrag der belas
ting op 2 wijzen worden berekend; ten eerste naar het totaal
bedrag der oude registers, ten tweede naar dat der nieuwe
schatting. In 1832 zou 3U naar het oude totaal, voor '/4 naar het
nieuwe worden berekend, het volgend jaar naar ieder totaal voor
de helft, enz. De omslag in iedere provincie over de aange-
slagenen had direct naar de nieuwe schatting plaats. Deze wijze
van invoeren moest natuurlijk geen invloed hebben op het totaal
bedrag der belasting, dat in het geheele land werd opgebracht.
De invloed der grondbezitters op de wetgevende macht was in die
dagen echter zoo groot, dat zij wisten te bewerken, dat de rege
ling halverwege is blijven steken in de provinciën, wier bijdragen
verhoogd moesten worden. Voor de andere provincies is de ver
laging voortgezet tot het bedrag, geheel berekend naar de nieuwe
schatting. Het gevolg was vermindering van de opbrengst in
die mate, dat in plaats van 12,79% van de geschatte opbrengst
gemiddeld over het geheele land maar 12,13% werd betaald.
Aan de grondbezitters werd een jaarlijksch bedrag van V2