ioi
der registratie, candidaat-notarissen en landmeters van het kadaster, allen
met ten minste tienjarige practische ervaring, gelijkelijk tot het ambt van
Bewaarder benoembaar te verklaren (pag. 49 a 51 van het Verslag
2e gedeelte).
Art. 3 van het Koninklijk Besluit van 1 Augustus 1828 no. 161 (Stbl.
n°. 52) bepaalt dat behoudens voorziening der Kroon in bijzondere ge
vallen, ambtenaren der registratie tot bewaarder der hypotheken en van het
kadaster zullen worden aangesteld. Wordt de uitdrukking „ambtenaren
der registratie" in ruimen zin opgevat, dan behooren ook de landmeters
van het kadaster daaronder. (Zie o. a. het Organisatiebesluit Registratie
1912 art. 3). Veelal wordt evenwel deze uitdrukking in engen zin opgevat
(zoo o. a. door de Staatscommissie-Registratie, die naast ambtenaren der
registratie de landmeters van het kadaster afzonderlijk noemt). Het be
hoeft geen betoog dat het voor de landmeters van het kadaster van groot
belang is, dat hunne benoembaarheid tot bewaarder duidelijk en ondub
belzinnig vaststaat.
Ondergeteekenden verzoeken daarom Uwe Majesteit eerbiedig het Koninklijk
Besluit van 1 Augustus '828, .V°. 161, te willen wijzigen in dien zin, dat>
overeenkomstig het advies der Staats-commissie Registratieambtenaren der
registratie, .candidaat~notarissen en landmeters van het kadaster, allen met ten
minste tienjarige praktische ervaring, gelijkelijk lot het ambt van Bewaarder der
Hypotheken en van het Kadaster worden benoembaar verklaard.
Zij meenen, dat het tijdstip voor deze wijziging thans bij uitstek gunstig
is, nu ingrijpende verandering in de positie der Bewaarders is tot stand
gekomen door de op 1 Juli 1918 in werking getreden wet van 17 Juni
1918, Stbl. n°. 387, omtrent storting in 's Rijks schatkist van het salaris
geheven volgens de wet van 14 December 1844, gewijzigd bij de wet
van 30 Mei 1877,
Hetwelk doende enz.
Ten slotte zij herinnerd aan het groote verlies dat onze ver-
eeniging in het afgeloopen jaar leed door het overlijden, op
3 December 1917, van haar bestuursiid den heer J. D. Krij gsman.
Een schat aan stuwkracht, bekwaamheid, werkkracht en toewijding
is in hem heengegaan.
Het bestuur meende de vacature onvervuld te mogen laten
tot de eerste algemeene vergadering.
De Secretaris,
C. H. B. de Korver.
Alkmaar, 27 Juli 1918.