154
door de afgestorven vegetatie. Doch dra verandert nu het beeld
en in den voorzomer ontplooit de wilde hier welig groeiende
flora een kleurrijk bloementapijt, dat Frieslands schoone meeren
omzoomt. Veel bloemen, weinig en dan nog harde grassen; ook
de practische friesche boer ziet echter liever malsche weiden,
waar zijn vredig grazend vee het productievermogen van zijnen
grond om kan zetten in waardevolle voedingsstoffen voor den
mensch.
En deze lage stikstofrijke «maad-landen», zijn alles behalve
onvruchtbaar, integendeel bij verlaging van het boezempeil en goede
behandeling van den bodem uitstekend geschikt voor meer inten
sieve kuituur; de oude ingeroeste meening van velen, dat het
inundeerende water als een vruchtbaar makende factor van veel
beteekenis moet worden beschouwd en de onverschilligheid van
anderen, die zich uit gemakzucht tevreden stellen met den zij
het dan ook schralen oogst, die zoo weinig kost, dwarsboomen
hier de pogingen van den naar verbetering van den toestand
strevenden enkeling. In sommige terreinscomplexen veelal de
resten van oude «meenscharen» spreekt hier ook de on
oordeelkundige indeeling der perceelen een woordje mede, zoodat
eene behoorlijke ruilverkaveling met de ontwatering hand
aan hand zoude moeten gaan.
In de breede stroomdalen van Koningsdiep, Tjonger en
Linde ontmoeten wij hetzelfde landschapsbeeld, doch hier treedt
in nog sterkere mate de onoordeelkundige verdeeling der oude
«meenscharen» op den voorgrond. De kadastrale kaart vertoont
hier en daar eene soms vrij regelmatige verdeeling in meerendeels
rechtlijnig begrensde, veelal zeer smalle perceelen indertijd
aldus geformeerd op gezag van het oude «Schaarboék»doch
in loco ontwaart men bij den eersten aanblik slechts 'n enkele
sloot en alleen het oog van den ingewijde ontdekt de vage, in
afwijking van de kadastrale kaart, sterk slingerende «Zweebalk»,
die de grens van ieders eigendom aangeeft. Deze Zweebalk vormt
zich langzamerhand ter plaatse, tot waar de beide aangrenzende
gebruikers hebben gemaaid en het behoeft wel geen nader be
toog, dat zijne ligging ook bij afwezigheid van «kwade trouw»
nogal aan verplaatsing onderhevig kan zijn. Na het binnenhalen
van den hooioogst zwerft het vee dikwerf weder als van ouds
in gemeenschappèlijke beweiding over de wijde vlakte.