17
1904/5 en op de Zwarte Zee in 1909 werden op aandringen
van Helmert ondernomen, teneinde een overzicht te verkrijgen
van de Zwaartekrachtsverhoudingen boven de Oceanen,
ter vergelijking met die op de Continenten, om aldus de Hy
pothese van Pratt betreffende de «isostatische» massa-
groepeering in de aardkorst grondig te kunnen toetsen.
Talrijk zijn de «verhandelingen» en «mededeelingen»
van Helmert op dit gebied. Nadat hij reeds in 1901 uit de
destijds beschikbare gegevens betreffende een 1400-tal zwaarte
krachtstations, met inachtneming van de geophysische onderzoe
kingen van Wiechert en Darwin eene formule voor het verloop
der zwaartekracht en de daaruit volgende waarde voor de af
platting der aarde had afgeleid, onderwierp hij eindelijk in 1915
het waarnemingsmateriaal van 2112 Vastelands- en 325 Kust-
stations aan een nieuw en grondig onderzoek; het resultaat hiervan
was de vaststelling eener voor het Vasteland geldende «Inter
polatieformule voor het verloop der Zwaartekracht in het
Zeevlak», waaruit dan weder voor de gemiddelde reciproke
«afplatting» der Meridianen werd gevonden:
296,7 0,6!)
Tevens werd onderzocht in hoeverre door deze zwaartekrachts
metingen eene «ongelijkheid» der hoofdtraagheidsmomenten
van de beide in den Aequator liggende hoofdtraagheids
assen kon worden geconstateerd; uit de berekeningen bleek, dat
het bestaan eener dergelijke ongelijkheid waarschijnlijk is en de
oppervlakte der aarde ongeveer den vorm zou hebben van eene
drieassige ellipsoïde, waarbij het lengteverschil tusschen de
beide aequatoreale assen ongeveer 460 Meter zou bedragen.
Verdere waarnemingen zullen hier nader moeten beslissen. Het
bericht over dezen arbeid vormt tevens de laatste publicatie,
welke van de hand van Helmert verscheen.
Een grondig en volledig overzicht, over alles wat met de
zwaartekracht, de Pratt'sche hypothese der «Isostasie» en
verwante zaken in verband staat, had Helmert inmiddels reeds
Prof. de Sitter te Leiden vond hiervoor uit de «Praecessie Constante»
een bedrag van 295,96 0,20, terwijl het lengte-verschil tusschen de beide aequa
toreale hoofdassen vrij onbeduidend zou zijn. (Verslag van de Gewone Vergadering
der Wis- en Natuurkundige Afdeeling der Kon. Akademie van Wetenschappen te
Amsterdam van Vrijdag 23 April 1915, deel XXIII.)